Terug

Ons dagelijks brood - H. Snijders

 

Brood speelt een grote rol in onze samenleving, vroeger was deze rol nog groter.

Eerder heeft u al een verhaal kunnen lezen over Bakkerij Mensink aan de Kerkstraat in Reutum.

Bakkerij Mensink is de laatst overgebleven bakkerij van de vier bakkerijen die Reutum rijk was.

Onderstaand verhaal gaat over bakker H. Snijders aan de Ootmarsumseweg ter hoogte van de Café Restaurant de Molenberg.

Bakker H. Snijders vertelt zelf het proces van brood bakken en dan vooral toegespitst op het bakken van roggebrood.

Daarna volgt een verhaal geschreven door de redactie van de Heemkunde waarin wordt verhaalt over het leven van bakker H. Snijders.

 

"ONS DAGELIJKS BROOD"

 

Oorspronkelijke tekst in Jaarboekje 1990 -1991 Stichting Heemkunde Reutum / Haarle

tekst geschreven door H. Snijders

 

 

Het roggebrood werd vroeger voornamelijk gebakken als broden van 20 pond.

Uit 1 mud rogge (70 kg) werden 8 broden van 20 pond gebakken. De boeren brachten de gemalen rogge naar de bakker, die voor het bakken van het brood bakloon ontving. Dit bakloon was in de jaren dertig 50 cent per brood.

 

Er werd gebakken van verschillende soorten rogge.

  1. De 'inlandse rogge', klein koren.

  2. De 'Petkussen rogge', deze was groffer dan de inlandse.

  3. De 'Amerikaanse rogge', klein en een harde korrel. Deze rogge nam veel water aan, wat voordelig was voor de bakker, maar dat kwam de smaak niet ten goede.

 

Het lekkerste brood werd gebakken van de 'nieuwe oogst-rogge' in July - Augustus. Dit koren nam in tegenstelling tot de ingevoerde rogge niet veel water aan wat de smaak zeer zeker ten goede kwam. Het deeg bestond uit roggemeel, water en zout en werd bereid in de deegmachine. Vroeger gebeurde dit in de trog; het deeg werd letterlijk met de handen en voeten gekneed.

 

In de deegmachine werd het deeg ongeveer een half uur gekneed. Vervolgens werd het uit de machine gedraaid en met een deegschop afgestoken tot broden van 20 pond – 'dit was een kunst apart' want ieder brood moest natuurlijk even zwaar zijn. Deze 'rouwe' broden werden vervolgens door de zemelen gerold om het plakken tegen een ander brood tegen te gaan.

 

Voordat de broden in de oven gingen, werd deze eerst verhit met takkenbossen; bij iedere bakker zag je wel zo'n grote stapel takkenbossen zitten. De omzet van de bakker bepaalde de grootte van de stapel takkenbossen - dus of de zaak goed draaide kon je zien aan de grootte van de stapel takkenbossen. Takkenbossen van niet te oud eikenhout gaven de meeste hitte.

 

Wanneer de oven heet genoeg was (ongeveer 280 graden Celcius) - dit kon men o.a. zien aan de ovenstenen, die wit uitsloegen - dan werd de vloer van de oven gedweild. Dit gebeurde met een natte dweil aan een stok; aldus werd de as van de vloer naar voren gehaald en in de doofpot (een blikken pot met deksel die met de vlakke kant tegen de muur geschoven kon worden en met de bolle kant richting bakkerij geplaatst werd) gedaan.

 

Nu werden de broden op de schieter gelegd en in de oven gedaan. Langs de binnenkant van de oven waren schijven van brood deeg geplaatst, dit om te voorkomen dat het brood een niet te harde korst kreeg als het tegen de stenen kwam te zitten. Tenslotte werd de deur van de oven dicht gesmeerd met brooddeeg.

 

Het brood bleef tot de volgende dag in de oven en werd gaar door de stoom in de oven. Een volle oven brood – ongeveer 50 broden - bakte beter dan een halfvolle omdat de stoom ook de lege ruimte van de oven moest verwarmen met het gevolg dat het brood korstig werd.

 

Wanneer de volgende morgen de oven werd open gemaakt, kon men de lekkere broodlucht ruiken en dan werd er gezegd: "De bakker haalt het brood uit de oven". Als jongen moest je vaak brood halen bij de bakker. Kreeg men dan een warm brood mee dat net uit de oven kwam dan werden er onderweg al brokken afgebroken "omdat je er maar moeilijk af kon blijven".

 

Na de Tweede Wereldoorlog is het 20-ponds brood verleden tijd. Daarvoor in de plaats komen kleine pakjes gesneden roggebrood. Waar vroeger een roggebrood van 20-pond werd gebruikt in een paar dagen, wordt nu zo'n pakje roggebrood in de week gebruikt. Samen met de aardappelen was roggebrood met karnemelk het hoofdvoedsel omdat het van eigen bedrijf kwam. Er werd zo min mogelijk gekocht; dit kon ook niet, er was geen geld.

 

Wat tegenwoordig op tafel komt, bv. kaas, jam, hagelslag en vleeswaren waren dingen waar men in die tijd nog nooit van gehoord had. Op alle gebied is er veel veranderd, maar zoals uit voorgaande blijkt: ook op het gebied van het eten.

 

H. Snijders

 

Bakkersgereedschap

 

 

 

 

Hendrikus Snijders

 

Hendrikus (Hendrik) Franciscus Snijders werd op 4 october 1921 geboren aan de Brinkstraat in Reutum. Zijn vader, 'boer in hart en nieren' bedreef er een boerderij. Momenteel woont zijn broer, – Mós Jan - op de boerderij. Uit het grote gezin Snijders gingen 3 broers de wereld in, 3 bleven in het Twenteland en de jongste drie zijn allen op zeer jonge leeftijd overleden.

 

Hendrik, de vijfde in de rij krijgt het werken al van jongs af aan mee. Een groot gezin onderhouden was zeker in die tijd niet altijd even gemakkelijk. Na het doorlopen van de lagere school begon de jonge Hendrik een baantje als kegelopzetter bij café "De Molenberg".

Het café, zeker vroeger een ontmoetingsplaats van de inwoners van ons kerkdorp zorgde ervoor dat de laatste nieuwtjes uitgewisseld werden.

 

Zo ging het ook met het nieuws dat bakker Hams uit Tubbergen op zoek was naar een bakkersknecht. De ouders van Hendrik kwam dit ter ore en natuurlijk was dit 's avonds het onderwerp van gesprek rond de keukentafel. Van alle kanten werd het vak belicht. Het leek hen wel wat voor zoon Hendrik want zo zeiden ze: "Een bakker mot aait vedan. Den wodt nooit werkloos. Want ett'n mot de leu vedan".

 

Voor 1 gulden per week 'met de kost d'r bie' vertrok de toen 13-jarige Hendrik per fiets maandag morgen naar Tubbergen om er de week vol te maken tot zaterdag 's avonds bij de bakkersfamilie Hams; in het pand waar momenteel een kapperszaak gevestigd is.

 

Naast tweede man in de bakkerij werd Hendrik 'de boer op gestuurd'. Drie keer per week moest hij de 'Kemiessen' van het grenskantoor in Mander per fiets van brood voorzien. Twee keer per week ventte hij in Langeveen.

 

Na een jaar keek Hendrik uit naar verbetering. Masselink in Geesteren (Watermulle) bood hem dat. Hij kon daar f. 1,50 per week verdienen. Een hele vooruitgang boekte hij een jaar later. Koopmans in Losser betaalde hem f.6,-- per week , of liever gezegd zijn ouders, want het verdiende geld werd keurig afgegeven.

 

 

Op de foto: De Vroegere molen. Resten van de fundering zijn nog te vinden in de

speeltuin van de fam. Luttikhuis.

v.l.n.r. H. Olde Hampsink (Muller's Herm). Mevr. Olde Hampsink (Muller's Marie)

en knecht Moleman uit Deurningen.

 

 

 

Na werkzaamheden in achtereenvolgens Tilligte, Zenderen, Almelo, Reutum (bakker ter Beek) en Oldenzaal belandde Hendrik in 1949 op het pakhuis van café "De Molenberg" waar zijn voorganger H. Brunnikhuis een bakkerij gestart was. Deze vertrok naar het dorp waardoor Hendrik de mogelijkheid kreeg het pakhuis van de fam. Luttikhuis voor 15 jaar te huren.

 

Ondanks jarenlange ervaring kwam de zelfstandig ondernemer voor diverse problemen te staan. Begin jaren '50 was er nog geen sprake van enige koeling. Het brood goed houden was vaak een probleem. Zoals hij zelf vertelde is het meerdere keren voorgekomen dat het een paar dagen oude brood 'begraven' moest worden vanwege de aantasting door schimmels.

 

De winterdag met zijn stormen, kou, regen en sneeuw bracht het probleem met zich mee dat de machine die op olie liep niet aan wilde slaan. Deze machine was aan de buitenkant tegen het pakhuis geplaatst en het weer kon hier ongestoord zijn gang gaan. Na 15 jaar huur van het pakhuis was het huurcontract met de fam. Luttikhuis afgelopen. Hendrik moest op zoek naar ander werk.

 

Via een advertentie belandde hij midden jaren '60 bij de Coöperatieve Landbouwbank (het latere VTL) in Almelo waar hij tot zijn pensioen werkte Bij de vraag wat voor diploma's hij voor het bakkersvak allemaal nodig had wordt het vertrek gevuld met zijn wel bekende lach. 'Vrogger', zo vertelde hij 'was het genog aj wussn hoe ons dagelijks brood bakkn moss wodn'. 'Later is dat al aans woddn'. Via cursussen slaagde Hendrik o.a. voor: Middenstandsdiploma, Bakkersdiploma, Kruideniersdiploma, diploma Eierverzamelaar en het Brandstoffendiploma.

 

Momenteel geniet Hendrik van zijn pensioen. Veel tijd maakt hij vrij om zich bezig te houden met zijn hobby: de Heemkunde. Door zijn onschatbare kennis van de Twentenáren is hij binnen onze parochie een gewaardeerd lid van onze vereniging. Wij hopen nog vele jaren van zijn mondelinge en schriftelijke verhalen te mogen genieten.

 

 

De Redaktie  (B. Schoorlemmer, B. Lammerink)

 

Op de foto: De vroegere bakkerij van H. Snijders aan de Ootmarsumseweg, situatie 1990.

 

 

Op de foto: Woonhuis H. Snijders, situatie 1990

 

 

Beide verhalen zijn te vinden in het Jaarboekje 1990 - 1991 van de Stichting Heemkunde Reutum / Haarle en wel op blz 47 t/m 54.