Terug

Herdenking 100-jarig bestaan Parochiekerk Reutum en Haarle

 

 

Bij de Herdenking van het Honderdjarig bestaan der Parochiekerk van Reutum en Haarle 1818 - 1918 / Door Anastasius van den Broek Carmeliet / Electrische Drukkerij G. Bruggemans Oldenzaal / 22 bladzijden en 3 afbeeldingen / Boekwerkje komt uit de bibliotheek van Pater Herman Luttikhuis.

 

 

 

 

 

Een Woord vooraf.

 

Een aangename herinnering zal voor de Katholieken van Reutum en Haarle steeds blijven de bouw der parochiekerk, door ijver en vlijt hunner voorouders op eigen kosten voltooid. En voorzeker valt het te begrijpen, dat vele parochianen niet gaarne het hun lief geworden bedehuis zullen missen, waaruit nog steeds zoo luide het geloof, de ijver en de opoffering hunner voorouders spreken, ofschoon na honderd jaar van haar bestaan door uitbreiding der gemeente de kerk reeds lang te klein blijkt om de geloovigen te bevatten, en naar middelen worden uitgezien om deze door een meer ruim en fraai kerkgebouw te vervangen.

 

Welnu, hun verlangen, om dit erfstuk hunner voorouders te bewaren, kan en zal ook worden bevredigd. De kerk, ofschoon gesloopt, zal toch niet voor altijd verdwijnen. Een nieuw bedehuis zal noodzakelijk moeten verrijzen, maar dat der voorouders zal voor de nakomelingen bewaard blijven. Tot in nog verre toekomst zal het gebouw der voorouders blijven spreken, en dankbaar zal men steeds kunnen heenwijzen naar het rnonument, dat zij onder moeilijke omstandigheden, maar met opofferende liefde hebben opgericht. Men zal aan kinderen en kleinkinderen kunnen toonen: Ziet, deze kerk hebben uwe voorouders gebouwd, daarin hebben zij gebeden en voor U het geloof bewaard in dagen van strijd voor het erfdeel der Vaderen.

 

Zekerheid hiervoor geven de volgende bladzijden, waarin een overzicht wordt gegeven van de geschiedenis der kerk gedurende haar honderdjarig bestaan. Een afbeelding van het in- en uitwendige der kerk en van de pastorie is er in afgedrukt.

 

Geschiedenis der parochiekerk van Reutum en Haarle.

 

De naam van pastoor HENRICUS SMITHUIS zal steeds in de geschiedenis van Twente met eere genoemd worden, en ook in dankbare herinnering blijven bij de Katholieken van Reutum en Haarle.

 

Want ofschoon geen Hollander van geboorte, was hij toch feitelijk hun eerste pastoor. Op het laatst van 1679 of in het begin van 1680 kwam hij van Duitschland naar Hollands grenzen, en vestigde zich, in zooverre het hem werd toegestaan, in of bij Ootmarsum. Moeilijk voorzeker was zijn ambt.

 

Bij zijne komst kende geen enkele gemeente een herder of priester. De uitoefening van den Katholieken godsdienst was verboden, priesters werden gestraft zelfs met verbanning, zoo zij het wagen durfden de heilige geheimen te vieren. Maar de liefde tot God en volk vreest haat noch vervolging. En vertrouwend op Gods Voorzienigheid was het eenige streven van den ijverigen priester hierop alleen gericht, het land van Twente te vrijwaren voor het Jansenisme, dat op deze streken beslag dreigde te leggen, en de verstrooide geloovige kudde te verzamelen in den eenen waren schaapstal van den eenen herder, Christus.

 

Erve Reurink

 

Ook Reutum en Haarle zagen den ijverigen Aartspriester vaak in hun midden, al was het ook niet altijd in geestelijk gewaad. Op het erve Reurink had hij voor den oneindigen God eene verblijfplaats gevonden, waar Deze een enkele maal te midden van zijn trouw gebleven volk wilde verblijven. In het geheim zond pastoor Smithuis een zijner assistenten naar Reutum, om er op de hoogste feestdagen van het Kerkelijk Jaar de heilige Diensten te verrichten.

 

En zoo werkend en tobbend bleef het erfdeel der Vaderen gehandhaafd, het Katholieke geloof bewaard en de uitoefening van den eeredienst verborgen voor den speurzin der alvermogende Drosten. En toen hij, waarschijnlijk als balling, in 1726 het moede hoofd ter ruste legde, was het doel, waarnaar hij steeds gestreefd had, bereikt. Geen schismatiek priester zou in zijn geliefd Twente ooit vasten voet kunnen krijgen. Gemengde huwelijken waren steeds zeldzamer geworden, het getal dergenen, die bij gebrek aan leiding, onverschillig waren ten opzichte van den godsdienst, was aanmerkelijk geslonken, het geloof der vaderen in eere hersteld, en met graagte vervulde een opvolger het werk in den Wijngaard, door den Aartspriester van Twente aangelegd, en waarin reeds vruchten tot volle rijpheid opbloeiden.

 

Twente bleef voor het Katholieke geloof bewaard, dat was de kroon op zijn werk. Moeilijkheden bleven echter voor zijne opvolgers niet gespaard. Nu eens werd hun het verblijf in een gemeente ontzegd, dan weer werd wel het verblijf hun toegestaan, maar het lezen der heilige Mis of het toedienen der Sacramenten, zelfs aan stervenden verboden, en slechts bij allerhoogste uitzondering werd het den priester veroorloofd op de voornaamste feestdagen in een boerenschuur de heilige Mis op te dragen. Wanneer het erve Reuring spreken kon, het zou de waarheid dezer woorden ten volle getuigen. De parochiekerk van Ootmarsum was aan de Katholieken ontnomen en bleef in handen der protestanten.

 

Pastoor Smithuis' opvolgers, in zooverre zij werden geduld, of een zijner geheime assistenten kwamen een enkele maal naar Reutum om op genoemd erf de heilige Mis op te dragen. Daar kon men de Katholieke gemeente vergaderd zien, volhardend in het geloof, volhardend ook in het gebed om uitkomst en bevrijding van den last, die zoo zwaar op het geloovige hart drukte. Bijna een eeuw geleden was Pastoor Smithuis ten grave gedragen, toen de dageraad aanbrak, de voorbode van een zonnigen dag. Na twee eeuwen van vervolging begonnen betere tijden voor den Katholieken eeredienst.

 

Vrijheid van Godsdienst

 

Vrijheid van godsdienst was in de Grondwet van 1798 opgenomen, en hoewel volstrekte uitoefening van den Katholieken godsdienst daarmee nog niet verkregen was, begon het toch in alles beter te worden. En ofschoon door de nieuwe Staatsregeling van 1801 bepaald werd, dat ieder kerkgenootschap onherroepelijk het bezit zou mogen handhaven van hetgeen met den aanvang dezer eeuw in zijn bezit was, en de hoop op teruggave der kerken voor de Katholieken verloren scheen, toch was de vurige bede der geloovigen niet onverhoord gebleven bij Hem, die sterker is dan alle aardsch geweld.

 

Lodewijk Napoleon

 

Door gunstige beschikking van Lodewijk Napoleon, sinds 5 Juli 1806 Koning der Nederlanden, werden den 14den Maart 1809 meerdere Katholieke kerken in Twente teruggegeven. Op zijn tocht door Overijssel, onder anderen ook tot vereffening der geschillen over het bezit der oude kerken, bracht de Koning een bezoek aan Ootmarsum. De WelEerw. Heer B. J. JOCHEMS uit Denekamp, toen pastoor aldaar, was op zijn post om aan Zijne Majesteit de hulde der gemeente over te brengen, maar ook om hare aanspraak op Ootmarsums oude kerk te bepleiten. De Koning wenschte tijd voor overleg en beraad, hield de zaak hangend en gaf te kennen, dat hij 's anderendaags te Almelo de beslissing zou nemen. Deze dag zal wel een der gelukkigste en vreugdevolste voor de parochianen van Ootmarsum geweest zijn. De Koning besliste goedgunstig op hunne dringende bede, de kerk werd hun teruggeschonken en 19 April van het jaar 1809 werd het Paaschfeest weer in den heroverden burcht gevierd.

 

Reutum en Haarle deelden in die uitbundige vreugde. Het was ook hunne kerk, hunne parochie. Doch nu moest de hand aan het werk geslagen en niet gerust, vooraleer de zoolang reeds gekoesterde wensch zou zijn vervuld. Een eigen kerk moest verrijzen. Wel zond Bernardus Jochems, die van 1801—1832 de herderlijke bediening over de parochie van Ootmarsum uitoefende, een zijner assistenten, die toen voor vast aan de parochie verbonden waren, op Zon- en Feestdagen naar Reutum, om op het erve Reurink de heilige Diensten te verrichten, maar deze toestand bracht steeds groote bezwaren met zich, en de diepgeloovige volksaard verlangde ook naar een waardiger woontente voor den Allerhoogste.

 

Bouw van de kerk.

 

De voorbode van zonniger dagen naderde en met vereende krachten zou nu tot stand worden gebracht het kerkgebouw, waarin thans na honderd jaar de kinderen en kleinkinderen der geloovige voorouders hunne gebeden storten. Moeilijk voorzeker was het werk, dat men ging aanvangen. Maar geloof en liefde schrikken niet terug voor moeite en arbeid, en deze zouden offers weten te brengen, hoe groot ook. En waarlijk, het waren geen denkbeeldige offers. Het materiaal voor den bouw der kerk noodig, moest met paard en wagen van verre worden aangebracht, daar andere middelen van vervoer niet bestonden. Doch niet terugschrikkend, waar het gold de eer van God en het heil der zielen, zagen de bewoners van Reutum en Haarle alle moeilijkheden voorbij, alleen bedacht op de verwezenlijking van hun vurig verlangen, een eigen parochiekerk te mogen bezitten.

 

Veel hooger nog rezen de zorgen van financieelen aard. Er was hoegenaamd geen geld voor den bouw beschikbaar. Het jaar 1818 zag al deze moeilijkheden rijzen, maar voordat het nieuwe jaar zijn loop begon, waren ze alle verdwenen. De kerk stond er, en voor Reutums katholieken zal dan ook dit jaar in zegening blijven bij God, in dankbare herinnering bij het verre nageslacht.

 

Slot Saasveld

 

Een gebeurtenis echter van niet te onderschatten belang kwam hun moedig pogen steunen en eenigszins den zwaren last verlichten. In het jaar 1817 was te Saasveld het slot der adelijke familie van Reede afgebroken en op dezelfde plaats de Roomsche kerk gebouwd. Een groot gedeelte der zware baksteenen, die voor den bouw dezer kerk niet waren verbruikt, werd nu voor de Reutumsche kerk aangekocht. Een groot voordeel was hiermede verkregen. Vooreerst was de afstand der plaats, van welke het steenen materiaal anders zou moeten betrokken worden (wellicht uit Duitschland), aanmerkelijk kleiner; om de grootte der steenen de materie goedkooper, en leverde daarenboven het niet geringe voordeel op, dat zij gemakkelijker en in veel korter tijd kon worden verwerkt.

 

Met ongekenden ijver toog men aan den arbeid. Op den eersten Augustus 1818 werd de eerste steen gelegd, en alle krachten, die maar eenigszins beschikbaar waren, verleenden kostelooze hulp, zoodat de bouw, onder toezicht van den Heer Mulder van Borne als timmerman en van den Heer Hageman van Gildehaus als metselaar, met zulk een spoed vorderde, dat in de maand Januari 1819 de eerste heilige Mis er in werd opgedragen. Opgetrokken van zware baksteenen, was de kerk een hecht en solied gebouw, zooals men thans na honderd jaar van haar bestaan nog kan waarnemen.

 

Pastorie en Kerkhof

 

Achter de kerk bleef nog ruimte genoeg beschikbaar voor een kerkhof, het thans nog bestaande, en naast de kerk werd een al te eenvoudige pastorie gebouwd, die tot woning dienen moest voor den pastoor, die na jaren eerst voor Reutum zou worden aangesteld.

 

Zooals gemakkelijk te begrijpen valt, was de bouw der kerk in zulk een korte tijdruimte niet geheel voltooid. Het geraamte was in zooverre afgewerkt, dat op waardige wijze de heilige diensten er in konden verricht worden. Wel weten we, dat in dc maand Januari 1819 dc eerste heilige Mis er in werd opgedragen, ofschoon de juiste datum niet bekend is. De kerk werd ingezegend en tot patronen werden dezelfde genomen als die van de Moederkerk te Ootmarsum, de Apostelen Simon en Judas Taddaeus.

 

De reeds zoolang gekoesterde wensch was dan eindelijk vervuld. De parochiekerk stond er, gebouwd met behulp van alle gemeentenaren van Reutum en Haarle zonder uitzondering. Maar het verlangen om nu ook een eigen pastoor te mogen hebben, kon niet aanstonds worden bevredigd. De reden hiervan was waarschijnlijk het tekort aan priesters, dat zich in die jaren deed gevoelen. Wel was voor den toekomstigen herder een eenvoudige woning beschikbaar, doch deze werd tot het jaar 1832 voor andere doeleinden gebruikt. Zoolang bleef Reutum en Haarle nog een bijkerk van Ootmarsum. Pastoor B. J. Jochems, die te Ootmarsum van 1816 met twee en van 1826 met drie kapelaans de geestelijke bediening uitoefende, zond op de Zon- en Feestdagen een zijner kapelaans naar Reutum, die aldaar de Vroegmis deed met katechismus en de Hoogmis met preek.

 

 

Zelfstandige Parochie

 

Op 3 Augustus van het jaar 1832 echter stierf Pastoor Jochems en nu ging het verlangen der gemeentenaren van Reutum en Haarle in vervulling, de parochiekerk werd van de moederkerk Ootmarsum gescheiden. Reutum en Haarle werd een zelfstandige parochie. De eerste pastoor was de WelEerw. Heer HENRICUS MOLLINK, geboortig van Weerselo. Op den twaalfden October van het jaar 1832 kwam hij van Enter, waar hij reeds eenige jaren pastoor was, naar Reutum, en doopte den 29sten dierzelfde maand als eerste parochiaan der nieuwe kerk: Henricus Timmers, zoon van Gerardus Joannes Timmers en Gezina Brookhuis.

 

Pastoor Mollink bleef te Reutum en Haarle werkzaam tot het jaar 1839, toen hij om gezondheidsredenen zich verplicht zag om ontslag te nemen. Hij stierf den 8sten Augustus 1850. De herderlijke zorg droeg hij over aan den WelEerw. Heer H. J. G. SLUTKEN van Ootmarsum. Voor zijne benoeming te Reutum was hij als kapelaan werkzaam geweest te Rossum, en als pastoor te Friezenveen en Hertme. Tot in 1850 bleef hij de herderlijke bediening uitoefenen, toen een ongelukkig toeval den 10den Augustus een einde maakte aan zijn welbesteed leven. Hij verdronk in den vijver en werd den 13den onder groote belangstelling begraven.

 

Tijdens zijn verblijf te Reutum kreeg het uiterlijk der kerk een fraaier aanzien. De kerk werd vergroot met het thans nog bestaande priesterkoor, een toren werd erop gebouwd, en deze tegelijk van drie klokken voorzien. De kleinste der drie werd daarvoor volgaarne afgestaan door het adelijk huis van Ootmarsum; geld voor de tweede werd door alle gemeentenaren met groote offervaardigheid bijeengebracht, terwijl de derde of groote klok door een der parochianen werd ten geschenke gegeven.

 

Opvolger van Pastoor Slutken en derde pastoor van Reutum was de Weleerw. Heer JOHANNES HILBERT, geboren te Lemselo bij Oldenzaal. Zijn vroegere standplaats als pastoor was Wierden. Op den 20sten september 1850 werd hij te Reutum geïnstalleerd en bleef er de herderlijke bediening uitoefenen tot het jaar 1857. In maart van datzelfde jaar kreeg hij eervol ontslag en sleet nu zijn laatste levensdagen in Hertme, waar hij den 10den februari 1860 stierf.

 

Als vierde pastoor kwam nu de Weleerw. Heer JOHANNES SCHOLTEN REIMER, geboren te Hasselo gemeente Weerselo. Na eerst te Lonneker, Veenhuizen en Delden als kapelaan werkzaam te zijn geweest, werd hij pastoor te Friezenveen, en kwam den 26sten maart 1857 naar Reutum, waar hij gedurende 14 jaren aan het heil der zielen bleef arbeiden. Tijdens zijn verblijf alhier werd de kerk verrijkt met twee geschilderde ramen in het priesterkoor. Zeer bescheiden nog was bij zijne komst de inwendige aanblik der kerk. De thans nog aanwezige preekstoel, afkomstig uit het klooster te Rheine en aan de parochiekerk ten geschenke gegeven door den Bisschop van Munster, was met het altaar het eenige meubel van waarde. Het meest noodige, zooals altaar, preekstoel en orgel, was aanwezig, doch van nu af aan zou, hoewel langzaam en met groote moeite, steeds meer aan de inwendige verfraaiing van Gods huis besteed worden. De gemeentenaren toonden zich hiertoe altijd bereid. Plotseling echter stierf deze beminder herder, getroffen door een beroerte, den 10den december 1871.

 

Na hem ging het herdersambt over op een priester uit het diocees van 's Hertogenbosch. In die dagen van tekort aan priesters was het geen zeldzaamheid, dat een ander Bisdom de noodige geestelijke hulp aanvulde, en alzoo kwam naar Reutum en Haarle als vijfde pastoor de Weleerw. Heer PETRUS VAN DUIJNHOVEN, geboren te Uden. Deze was echter sedert eenige jaren in het Utrechtsche diocees werkzaam geweest als kapelaan te De Lutte en te Vasse. Den 11den december 1871 werd hij tot pastoor van Reutum benoemd. 'Vier jaren slechts mocht hij hier werkzaam blijven.

 

Het orgel werd tijdens zijn herdersambt geheel opgemaakt en gedeeltelijk vernieuwd door den Heer G. Elberink, orgelmaker te Oldenzaal. Pastoor van Duynhoven stierf den 9den Maart 1876 en werd onder groote belangstelling der parochianen op het kerkhof te Reutum begraven. Na hem werd wederom een geestelijke uit het Utrechtsche diocees naar Reutum geroepen. Het was de ZeerEerw. Heer N. A. VAN BALEN, geboren te Irnsum, provincie Friesland. Den 29sten maart werd hij tot pastoor benoemd en bleef hier tot den 6den April 1880.

 

Gedurende dit korte verblijf heeft pastoor van Balen veel tot stand gebracht tot eer van God en tot luister Zijner Woning, veel ook ten gerieve zijner opvolgers en tot welzijn der parochianen. Tot nu toe hadden zijne voorgangers steeds gehuisd in de kleine zeer ondoelmatige pastorie, alleen uit een benedenhuis bestaande. Met het oog echter op de geldelijke omstandigheden, en bedacht, dat het huis van God steeds voorging, wat betrof het aanbrengen van noodzakelijke verbouwing en verfraaiing, hadden deze tot nu toe zich beholpen met de al te eenvoudige woning, een bedienaar des Heeren onwaardig. Naast de pastorie stond nog een klein schuurtje, het verblijf van twee goedige huisdieren, die den pastoor van melk in zijn koffie voorzagen. Geen overbodige weelde was het dan ook, dat pastoor van Balen uitzag naar een ander onderkomen. Monseigneur A. J, Schaepman, destijds Aartsbisschop van Utrecht, beschikte goedgunstig op een aanvrage van den pastoor en het kerkbestuur voor den bouw eener nieuwe woning. De oude pastorie werd in het jaar 1877 afgebroken en een nieuwe gebouwd ongeveer op dezelfde plaats, waar de oude gestaan had. Bestek en teekening dezer pastorie waren van den Architect A. Tepe van Utrecht, terwijl met de uitvoering van den bouw belast de Heeren Gebr. N. H. en A. Peters, aannemers.

 

Het archief der parochie zegt van dezen bouw : „Deze in zuiveren stijl met vier trapgevels opgetrokken pastorie werd onderhands aangenomen voor de som van f 9000, terwijl de materialen der oude pastorie, die voor den aannemer was, in zooverre deze solide waren, mochten gebruikt worden voor het nieuwe gebouw. De fondsen voor dezen bouw werden gedeeltelijk gevonden uit eene inschrijving van alle gemeentenaren ten bedrage van omstreeks f 5000, terwijl het overige als schuld op de kerk werd opgenomen. De samenwerking was algemeen, terwijl daarbij de aanvoer van zand en materialen door de parochianen gratis werd verricht. Tegelijk met het afbreken der oude pastorie moest noodzakelijk de vroegere sacristie vervallen en werd deze nieuwe door genoemde aannemers voor de som van f 500 mede opgebouwd. Deze gelden werden gevonden uit een renteloos voorschot met jaarlijksche aflossing. Begin mei 1877 verliet Pastoor N. A. van Balen de oude pastorie en begin november van datzelfde jaar betrok hij de nieuwe.

 

Maar ook de luister van Gods huis ging hem ter harte. In het jaar 1877 werd het aanzien der kerk verfraaid met zes geschilderde ramen (medaillons). Deze waren uit de fabriek van den Heer Geuer, glasschilder te Utrecht, en werden ingeraarnd door de Heeren Gebroeders Peters, aannemers. In 1880 werd het Maria-altaar in de kerk geplaatst en tegelijk een beeld van Maria en St. Jozef ten geschenke gegeven.

 

 

Dit jaar echter was het laatste van zijn verblijf te Reutum. Den 6den april werd hij benoemd tot pastoor te Wijtgaart in Friesland en bleef daar werkzaam tot het jaar 1885. Toen volgde zijne benoeming tot pastoor en later tot deken van Zwolle. En ofschoon hij om zijn hoogen leeftijd als deken zijn ontslag nam, blijft hij tot op heden zich in een goede gezondheid verheugen en de geestelijke bediening over de parochie van den H. Michael nog steeds waarnemen. Hij is thans 78 jaar oud.

 

Tijdens het verblijf van Pastoor van Balen te Reutum was daar eenigen tijd als assistent werkzaam de WelEerw. Heer G, GROOTHUIS, geboren te Tubbergen. Voordat deze in Reutum kwam, was hij te Enter, Oosterbeek en Ankeveen als assistent werkzaam geweest, en werd daarna benoemd tot assistent te Almelo. De WelEerw. Heer G. Groothuis heeft thans den leeftijd van 68 jaar bereikt, en oefent sedert 1904 als pastoor de geestelijke bediening uit in de parochie van den H. Jacobus te Enschede.

 

Na Pastoor van Balen werd tot 7den pastoor benoemd de WelEerw. Heer G. NUY, geboortig van Gent, provincie Gelderland. Veel deed ook hij tot inwendige verfraaiing der kerk. Nauwelijks in Reutum, besteedde hij hieraan al wat hem daarvoor ten dienste stond. In het jaar 1881 werd een mozaïekvloer van Engelsche tegels gelegd rondom de doopvont, terwijl een jaar later het lage gedeelte der kerk eveneens verfraaid werd met een vloer van dezelfde tegels, en in 1885 gelden werden beschikbaar gesteld voor een nieuwen vloer in het priesterkoor. Toen hij dan ook in November van het jaar 1888 de gemeente verliet en benoemd was tot pastoor van Driel bij Arnhem, had het inwendige der kerk reeds een fraai aanzien gekregen, en zou dit door de gulheid en den ijver der parochianen nog tot grootercn luister van Gods huig worden opgevoerd. Nog is Pastoor Nuy in leven en verricht hij in blakenden welstand op den leeftijd van 79 jaar nog steeds de herderlijke bediening in de plaats, die hem na Reutum werd aangewezen.

 

Zijn opvolger en achtste pastoor was de Weleerw. Heer G. BLANKVOORT. Geboren te Mastenbroek provincie Overijssel den 6den mei 1845, was hij voor zijne benoeming tot pastoor dezer parochie, kapelaan te Gendringen. In de ruim 10 jaren, waarin hij deze parochie bestuurde, besteedde hij alle zorg om het inwendige der kerk te maken tot een in alle opzichten waardige verblijfplaats voor den Allerhoogste. In 1889 werd een ijzeren hekwerk aangebracht rondom de doopvont, terwijl in datzelfde jaar het oude hoofdaltaar werd vervangen door een nieuw uit het atelier van den heer W. Mengelberg te Utrecht. Het oude altaar, dat tegelijk met den preekstoel door den Bisschop van Munster aan de parochie was ten geschenke gegeven, ging naar de parochiekerk van Langeveen, waar het thans nog als hoofdaltaar dienst doet. Een nieuwe Communiebank, eveneens uit het atelier van den heer Mengelberg te Utrecht, kwam de kerk in 1891 verfraaien, terwijl nog in datzelfde jaar een mozaïekvloer aan beide zijden langs het hoofdaltaar werd gelegd, en een nieuwe Godslamp werd ten geschenke gegeven, vervaardigd door den Heer G. Brom te Utrecht. In 1894 werd de middengang der kerk van een nieuwe mozaïekvloer voorzien, terwijl een jaar later de schildering der kerk tot stand kwam uit een collecte door de gemeente. De schildering der kerk werd opgedragen aan den Heer F. Jansen, kunstschilder te Zevenaar. Zes koperen kandelaars versierden sedert 1896 het hoofdaltaar, terwijl een nieuwe kruisweg de kerk verfraaide, geschilderd door den Heer W. Mengelberg te Utrecht.

 

Tijdens zijn verblijf te Reutum werd voor de pastorie een nieuw hekwerk geplaatst, waarvan de kosten werden bestreden uit de opbrengst van een dennenbosch. In 1897, twee jaar voordat Pastoor Blankvoort Reutum verliet, werden de muren der kerk geheel en al afgebikt en opnieuw met portland-cement aangesmeerd, terwijl een vloer van gelijke specie onder de banken gelegd werd. De gelden hiervoor benoodigd, werden door de gemeentenaren bijeengebracht. Den 2den mei 1899 werd Pastoor Blankvoort benoemd tot pastoor te Westervoort bij Arnhem, doch twee jaar slechts mocht hij hier de herderlijke bediening uitoefenen. Hij stierf den 20sten Juni 1901 op 56-jarigen leeftijd.

 

Na hem volgde als negende Pastoor van Reutum de WelEerw. Heer JAC. BERNDES, geboortig van Harlingen in Friesland. Voor zijne benoeming tot pastoor was hij kapelaan te Almelo, Arnhem, Wageningen en Zwolle. Had de kerk onder zijn ijverigen voorganger een geheel ander aanzien gekregen, onder Pastoor Berndes zou een reeds lang noodig werk worden tot stand gebracht, dat veel zou bijdragen tot inwendige verfraaiing van Gods huis. De oude banken, waarmede men zich tot nu toe had beholpen, waren geheel onbruikbaar geworden, en pasten niet meer in hun grootendeels nieuwe omgeving. In het jaar 1900 werden ze dan ook door nieuwe vervangen, welke vervaardigd werden door den Heer Morsinkhof te Hengelo (Overijsel). De knielbanken werden gemaakt van het reeds vroeger voor dit doel geschonken hout, terwijl de vloer bekostigd werd uit de opbrengst der oude banken en het nog voorradig zijnde eikenhout. Bij het heengaan van Pastoor Berndes was de inwendige versiering der kerk grootendeels voltooid, en wachtte zij nog slechts op een gunstige gelegenheid, die haar maken zou tot het stemmige en gezellige bedehuis van thans.

 

Pastoor Berndes werd den 2den Augustus 1905 benoemd tot pastoor te Azewijn, en daarna te Wehl in Gelderland, alwaar hij na een verblijf van ongeveer 6 jaar op den 2den maart 1915 zijne ziel aan haren Schepper teruggaf.

 

Zijn opvolger en tiende pastoor van Reutum werd de WelEerw. Heer A. J. LAUTESLAGER, geboren te Utrecht. Voor zijne benoeming was hij kapelaan te Bussum. De kerk vond hij in goed onderhouden staat, wel getuigend van den geloofsijver zijner voorgangers, en den grooten godsdienstzin der parochianen. Want dit zal den parochianen van Reutum steeds tot eer strekken, dat zij in moeilijke tijden de kerk hebben gebouwd, en inwendig haar ook versierd, geheel op eigen kosten.

 

Tijdens de regeering van Willem den Eersten ontvingen zij wel een kleine toelage om de schulden der kerk af te lossen, maar dit neemt niet weg, dat zij met recht hunne kerk mag genoemd worden, gebouwd van hunne bijdragen, opgetrokken door hun werkzaamheid en vlijt.

 

Nog steeds vindt men hen bereid, wanneer het geldt de verfraaiing van het huis van hun God. Dit mocht Pastoor Lauteslager herhaaldelijk ondervinden. Door milde giften daartoe in staat gesteld, mocht hij in 1908 het genoegen smaken een prachtigen verguld zilveren Monstrans aan te koopen, een waar sieraad voor het heilig Tabernakel. In 1909 werd het uurwerk in den toren verbeterd, door het aanbrengen van zes verguld koperen wijzers, terwijl in 1910 een nieuwe Doopvont van de firma Esser te Weert de kerk kwam verfraaien en een nieuwe eikenhouten biechtstoel den ouden vervangen. De binnenmuren der kerk werden in 1913 met olieverf opnieuw gepolychromeerd, en alzoo kreeg de kerk na honderd jaar van haar bestaan een aanzien, dat de voorvaderen, die ze hadden gebouwd, haar wellicht nooit zouden hebben toegedacht.

 

 

Zij werd het gezellige, zoo tot godsvrucht stemmende bedehuis, waarin eenieder gaarne verblijft, om er zijn gebed te storten. Pastoor Lauteslager herdacht den 2den Februari van hetzelfde jaar, waarin de kerk haar 100-jarig bestaan vierde, den dag, waarop hij 12 ½ jaar geleden tot pastoor van Reutum en Haarle benoemd werd. De parochianen lieten bij deze gelegenheid zich niet onbetuigd en schonken hun beminden herder een stoffelijk bewijs van dankbaarheid voor het vele goede, dat hij in die jaren tot hun welzijn tot stand bracht.

 

Van belang voorzeker is het te vermelden, dat gedurende de eeuw van het bestaan der parochiekerk het ambt van Koster in dezelfde familie is gebleven, en dat de thans aangestelde nog slechts de derde is sedert deze honderd jaren. Van vader op zoon overgegaan, vervulde JOHANNES HAARHUIS, die den 6den december 1851 werd geboren, gedurende 50 jaren ongeveer het ambt van koster, terwijl hij reeds voor dien tijd als misdienaar den priester aan het altaar behulpzaam was, zoodat deze beminde man meer dan 50 zijner levensjaren de belangen van 's Heeren huis getrouw heeft behartigd. Als een man van groote deugden was hij bemind door zijn pastoors, bemind ook door de bewoners van Reutum om zijn eenvoud, maar vooral om zijn buitengewone dienstvaardigheid en zijn ijver voor het Huis des Heeren. Het was dan ook de uitdrukkelijke wensch van Pastoor Lauteslager, om hem op het kerkhof eene rustplaats te schenken naast de herders der parochie, die hij zoolang en zoo trouw gediend had. Hij stierf den 26sten maart 1916 en werd den 29sten daaropvolgend onder groote belangstelling van de geheele gemeente begraven. Op zijn graf staat geschreven: „Hier rust Jan Haarhuis, koster in deze parochie. Hij was een man van groote deugden, bij allen bemind, een zeer trouwe dienaar van Kerk en pastoor.

 

De eerste nieuw gewijde priester sedert het bestaan der parochiekerk was de WelEerw. Heer JOH. DEPERINK, thans kapelaan te Kamerijk. Deze op 15 Augustus 1917 te Utrecht tot priester gewijd, droeg den 18den daarop volgend zijn eerste heilige Mis in de parochiekerk op. Groot waren bij die indrukwekkende plechtigheid de deelneming en vreugde der parochianen. Nog nooit had zoo iets in hun midden plaats gehad. Wel werden zonen der parochie tot het priesterschap geroepen, maar deze brachten elders hun eerstelingenoffer aan God.

 

De Gebroeders REININK op Bokhorst, van wie de bewoners van Reutum en Haarle vaak hoorden spreken, waren, hoewel te Reutum geboren, nog in de Moederkerk te Ootmarsum gedoopt, en aldaar groot gebracht zijnde, hebben zij ook in die parochie hun eerste heilige Mis opgedragen. Gerardus Joannes Reinink stierf als pastoor te Boerhaar in 1848, en werd daar in de oude kerk begraven. In 1912 werd het graf door pastoor de Laat geopend. Het stoffelijk overschot werd in een kistje verzameld en begraven op het kerkhof naast het graf van zijn heerneef H. Reinink, die de kerk aan de Soest-Wetering bouwde in 1819 en in 1822 stierf. Zijn veel jongere halfbroer Johannes Reinink op Bokhorst, die in het doopboek wordt aangegeven als zich noemende Bokhorst, terwijl zijn oudere broer Reinink schreef, werd den 17den Augustus 1803 geboren en stierf in Volthe te Rossum op het erve Riekhof den 19den mei 1868.

 

Ook Pastoor LUTTIKHUIS, den 29sten November 1839 te Reutum op Luttikhuis geboren, bracht aan God zijn eerstelingenoffer in de parochiekerk te Ootmarsum. Van zijne jeugd af was hij daar bij zijne familie opgevoed. Hij stierf als pastoor te Loenersloot den 19den oktober 1912.

 

Zoo zag dc parochiekerk van Reutum en Haarle eerst na negen en negentig jaar van haar bestaan de eerste nieuw gewijde priester Joh. Deperink binnen hare muren zijn eerste offergave aan God brengen. Gelukkig echter schijnen zijne voetstappen gevolgd te zullen worden. Twee jeugdige gemeentenaren bereiden zich tot het priesterschap voor. Moge God hen tot deze verheven waardigheid uitverkiezen.

 

Naschrift

 

Ziedaar in algemeene trekken de geschiedenis van Reutums parochiekerk gedurende de honderd jaren van haar bestaan. Wel mogen de gemeentenaren met zekeren trots terugzien op het werk in moeilijke tijden ondernomen, en met groote voldoening zullen zij steeds blijven spreken van het monument, dat hunne voorouders tot eer en glorie van God en tot heil der nakomelingschap hebben opgericht.

 

Een krachtige aansporing moge dit tevens voor hen zijn om te treden in het opofferende en geloovige voetspoor hunner vaderen, en met denzelfden ijver als zij, hunnen krachtigen steun te verleenen aan den bouw eener nieuwe kerk, die door de uitbreiding der parochie noodzakelijk is gebleken.

 

Mogen de parochianen van Reutum en Haarle hunne bekende vrijgevigheid blijven toonen door milde bijdragen voor het Huis des Heeren, opdat moge verrijzen een nieuwe Woontente Gods, den Koning der Koningen waardig, gedenkend Zijn eenmaal tot Salomon gesproken woord :„Ik heb deze plaats gekozen om er vereerd te worden, „mijne oogen zullen zich openen voor hen, die er zullen ,komen, mijn oor zal hun gebed beluisteren, mijn hart „zal getroffen worden door hunne smeekingen.