Verhaal geschreven door Ben Lammerink, verteld door Gerard Elberink.
Onderstaand verhaal komt uit Jaarboekje 1990 - 1991
Stichting Heemkunde Reutum / Haarle
Een kasboekje uit 1916
Het gezegde: "Wie wat bewaart, heeft naderhand ook nog eens wat", gaat zeker op voor een stukje historie dat ik onlangs mocht inzien van Gerard Elberink aan de Zonnebergweg: een inkomsten- en uitgaven boekje van zijn grootouders uit 1916. Op het moment dat ik het stukje over 'een jaar rond' op de boerderij aan het begin van deze eeuw had afgerond, kun je je geen betere aanvulling voorstellen. In Reutum en Haarle wordt de familienaam Elberink nog steeds geassocieerd met het Erve Benman, ook al is Gerard 'met zijn boerderij' bij de ruilverkaveling van 1970 verhuisd van de 'Benninksweg' naar de Zonnebergweg een eindje verderop. Van een karakteristieke hoeve onder aan de es naar een nieuwe boerderij boven op de Reutumse es - van de landbouw in 1475 - naar de hedendaagse in de 20e eeuw.
Het Erve Benman vóór 1970, en tegenwoordig (1990)
Gerard Elberink, op de achtergrond schilderij van Erve Benman (juli 2023)
Daarbij moet U zich voorstellen dat er sinds het begin van deze eeuw - de tijd van Gerards grootouders - veel is veranderd.
Joannes Franciscus Elberink (geb. 21 mei 1858) en Alberta Johanna Masselink (geb. 12 mei 1860) trouwden op 20 febr. 1889 op het Erve Benman. Joannes was de zoon van Johannes Elberink en Geertruida Flieri - zijn vrouw de dochter van Albertus Johannes Masselink en Maria van den Berg.
Naast erfgename Johannes Aloysius (geb. 11 jan 1893) – Gerards' vader, - waren er in 1916, 3 zussen die in de meest letterlijke zin bijdroegen aan "de bedrijfsvoering". Immers naast moeder, namen ze ieder 'een kwartaal' van het jaarboekje voor hun rekening. Berendina Maria (geb. 28 mei 1890), - roepnaam Marie, en later getrouwd met Maasland in Rossum, 'verzorgde' de zomer, Johanna Maria Francisca (geb. 7 febr. 1895) – roepnaam Hanna en getrouwd bij Broekhuis in Agelo, de in- en uitgaven in de lente, Hendrika Geertruida (geb. 1 dec. 1898), - roepnaam Trui en naderhand getrouwd bij Luttikhuis - "De Molenberg" tenslotte de herfst.
Linksboven Lente, Rechtsboven Zomer, linksonder Herfst, Rechtsonder Winter
Typerend voor het kasboekje is dat bovenaan elke nieuwe bladzijde een spreuk is opgenomen. Hieronder enkele van die spreuken:
Titelpagina: zet de tering naar de nering
Iedere dag een draadje maar, is een hemdsmouw in het jaar
Zijn de inkomsten kleiner dan de uitgaven, wee kijk dan maar wat dieper in de portemone
Vele kleintjes maken een grooten
Een gulden meer, geeft soms een rijksdaalder zorg
Met géduld en volharding overwint men alle moeilijkheden
Uren, dagen, maanden, jaren vliegen als een schaduw heen
Als iets ineens niet lukken wil, kom moed gevat en zit niet stil
Wie bij den minsten tegenspoed terstond de lip laat hangen, die zou ik al was hij koningszoon, niet tot mijn vriend verlangen
Het oog van de meester maakt het paard vet
Ieder mensch is de smid van zijn eigen geluk
Die 't kleine veracht, wie 't grote niet wacht
Het erve Benman kun je mijns inziens aan het begin van deze eeuw beschouwen als één van de grotere boerderijen van Reutum en Haarle, hetgeen naar de maatstaven van die tijd betekende dat men 10-15 koeien had. Wanneer je de inkomsten over het jaar 1916 in z'n totaliteit bekijkt, dan is het melk/kaasgeld zo'n 40% van het geheel.
Op de foto: "De voorkant" van het (oude) Erve Benman met links gedenksteen van
J. F. Elberink en A. J. Masselink uit 1896.
Net als alle erven in die tijd moet men het rangschikken onder een gemengd bedrijf waar naast de veeteelt, het akkerbouwgedeelte voornamelijk bestond uit de roggebouw, met op bescheiden schaal boekweit, zomerspurrie en haver; dit blijkt o.a. uit de verkoop van haver en boekweit in de maand mei. De rogge werd voor het overgrote deel voor eigen gebruik aangewend, zoals blijkt uit de mulders- / molenaarskosten die vooral in 't voorjaar terug te vinden zijn. Toch was er blijkbaar nog wat 'over!, gezien de verkoop van rogge op 21 febr. en 26 april voor een bedrag van ongeveer f. 100,-.
Bekend is dat hier in Twente de bedrijfsgrootte en bedrijfsvoering nogal gevarieerd was. Een belangrijk deel van de inkomsten van het erve Benman had betrekking op de verkoop van eieren en ganzen; deze laatste vooral in 't voorjaar wanneer de ganskuikens van de hand werden gedaan.
Hierbij liep "Benman" wel voorop omdat de enorme opbloei in het houden van pluimvee pas jaren na de Eerste Wereldoorlog hier gestalte kreeg. Tot het einde van de vorige eeuw (19e eeuw) is de pluimveeteelt van weinig belang; aan huisvesting en voeding werd weinig aandacht besteed, in feite liepen ze er maar een beetje bij op 't erf. Vooral 's winters wanneer er niet voldoende voer was, werd er 'ingekrompen' en waren er nog alleen eieren voor eigen gebruik. In vergelijking met tegenwoordig was de eierprijs wel bijzonder gunstig met prijzen van 6 cent 's zomers en 12 cent 's winters, vooral wanneer we ervan uitgaan dat ze 75 jaar geleden kleiner van omvang moeten zijn geweest als gevolg van een eiwitarm voer en het nog niet veredelde ras.
In het begin van deze eeuw had de Twentse boer te maken met verschillende pachten en rechten - een vorm van belasting. De aloude tiendrechten waarvan de laatste pas in 1910 werden afgeschaft, dateerde nog uit de kloostertijd. De bisschop had aan de kloosters het recht gegeven ééntiende deel van de opbrengst van de grond te innen voor het onderhoud van de geestelijkheid, de armen en de kerk.
Met het ontginnen van de woeste grond, waarmee op het eind van de vorige eeuw op grote schaal werd aangevangen - Heidemaatschappij 1889, Staatsbosbeheer 1899 – werd de tiendplicht ook voor de Twentse boer door de uitbreiding van de landbouwgrond een probleem.
Afschaffing ervan betekende voor de boer in feite dat zijn meeropbrengst door een goede bedrijfsvoering niet langer meer werd afgestraft; hij kreeg nu loon naar werk!
In 1916 zo blijkt, is er reeds sprake van een inkomstenbelasting; over een voordelig saldo van ongeveer f.1000,- wordt f.172,50 belasting gerekend (17%); een aanvullend bedrag van f91,- wordt ook als belasting aangemerkt.
Heel regelmatig vinden we 'overboekingen' naar "kantoor", zoals dat wordt omschreven; waarschijnlijk wordt hiermee bedoeld dat "het opzij" werd gezet. Achterin het kasboekje vinden we deze bedragen terug als 'storting' naar de boerenleenbank, en/of als leenbedrag naar 'noodlijdende' noabers tegen een percentage van 3,5%. Interessant is te melden dat op 24 nov. 1916 f.4,- als botercollecte wordt afgeschreven - een bedrag dat bijdroeg 'in het onderhoud' van pastoor Lauteslager. Andere lasten - vaste lasten zou je tegenwoordig zeggen - dat jaar zijn de halfjaarlijkse 'bankenpacht' (f.7,40 en f. 9,45), de brandverzekering ("brandkast") met een jaarpremie van ongeveer f.12,- en de verzekering 'op 't leven' van f.23,66.
We moeten niet vergeten dat men leefde in de Eerste Wereldoorlog (1914 – 1918) en dat er ook van overheidswege allerlei 'noodmaatregelen' waren afgekondigd. Ten behoeve van de noodlijdende (burger)bevolking in Zuid-Nederland waren er vorderingen van rogge door de landbouwminister Posthuma ingesteld middels een distributiewet. Want hoewel Nederland neutraal was, kregen de zuidelijke provincies te maken met grote stromen vluchtelingen uit België.
In het kasboek ontdekken we in dit verband een interessante notitie wanneer op 25 aug. 1916 vermeld wordt: "aankomst van Jeanne Leemans uit België". Evenals meerdere gezinnen in Reutum en Haarle nam de fam. Elberink een vluchtelinge 'in de kost' in de Eerste Wereldoorlog; naderhand komt 'Jeanne' in de boekhouding voor wanneer haar een 'zakcentje' wordt gegund. De regering deed er alles aan om in oorlogstijd de landbouwopbrengsten te verhogen; de distributiewet betekende in werkelijkheid wel dat de Twentse boer 'minder overhield ten behoeve van zijn eigen vee.
Jeanne Leemans uit Belgie 25 augustus 1916
In het verlengde hiervan valt te veronderstellen dat deze zijn opbrengst trachtte "te reduceren" door z'n produkten niet in het openbaar, of aan coöperaties aan te bieden; aan huis verhandelen maakte de controle er immers niet gemakkelijker op. Het kan toeval zijn, maar vanaf begin mei wordt er bij Benman geïnvesteerd ten behoeve van de eigen kaasbereiding - stremsel, kaaskleursel, kaasgereedschap en een kaaston. Het maandelijkse melkgeld maakt plaats voor onregelmatige inkomsten uit kaasverkoop.
Vroeger voor de opkomst van de coöperaties geschiedde de bereiding van zuivel voornamelijk wel op de boerderij, maar met de oprichting van de Coöperatieve melkfabrieken in Twente was dit voorgoed afgelopen. De melk ging naar "De bótterfabriek in Tubbig".
Werd hier afgeroomd en de melkrijders namen de ondermelk weer mee terug naar de boer voor de veevoedering. Ook werden rond die tijd de "controle stations" opgericht om geknoei met melkprodukten te voorkomen. Op 14 okt. wordt f.20,- betaald voor "de melkcontrolering".
Vooral in de wintermaanden vinden we in de boekhouding regelmatig uitgaven voor lijnmeel en lijnkoek terug als aanvulling voor het winterrantsoen van het melkvee. Waarschijnlijk werd dit - al dan niet via de plaatselijke mulder/molenaar - betrokken van de Overijsselse Boerenbond en aangevoerd via het kanaal Almelo - Nordhorn.
Een jaar later (1917) kon het betrokken worden van het "Districts Depot" van de A.B.T.B., omdat Deken van de Waarden te Almelo zich persoonlijk sterk maakte voor deze katholieke organisatie. In de verschillende dorpen werden toen afdelingen van deze Katholieke Boerenorganisaties opgericht en afgevaardigden aangesteld - voor Reutum en Haarle waren dat J.J. Deperink en G.J. Mensink.
25-jarige zoon Jan en vader Jan werden bij hun werk op de boerderij bijgestaan door een vaste knecht; naast kost en inwoning, kreeg deze maandelijks 'een vergoeding' van ongeveer f.10,-. Verder werd in 'drukke tijden' gebruik gemaakt van 'vaste' dagloners. De naam Analbers komen we in dit verband tegen - Gerard vertelde me dat deze op een pachtboerderij van "Benman" woonde aan de Agelerweg waar nu (sinds 1946) de fam. Benerink (Kieft'n Gait) woont. In de tijd van het grasmaaien en St. Jopik 'verdiende' zo'n pachter bij de eigenaar-boer f.4,- per dag bij.
Dat ook relatief kleinere bedragen zorgvuldig werden verrekend, blijkt op 2 aug. 1916: een 'zakcent' van fl,- voor de knecht, Hanna en Trui om de "Stoppelhaan" te vieren. De uitgaven voor huishoudelijk gebruik – uiteraard was er nog geen onderscheid tussen privè- en bedrijfsuitgaven - zoals het kleedgeld werden ook bijgehouden. Om u een indruk te geven wat het 'in die tijd' kostte, volgt hieronder een kledinglijstje.
Een kleed laten maken (bij Leferink): f.22,64
Mutsen: f.2,-- Hoed: f.14,50
Wagenkleed/broek verstellen: f12,25
Blouse: f.10,90
Rok: f.12,--
Pak: f.27,--
Borstrok/onderlijfje: f.1,75
Paraplu: f.3,35
Tafelkleed: f.5,25
Kleed verven: f.3,60
Strijkijzer: f.3,-
Hoe het 'landleven' in 1916 werd ingedeeld, valt goed te reconstrueren aan de hand van uitgaven die werden gedaan ten behoeve van de akkerbouw. Opmerkelijk is dat vooral in het voorjaar veel stro werd verkocht; regelmatig moet er dus gedorst zijn. De data geven een idee wanneer er met bepaalde werkzaamheden werd aangevangen.
Uitgaven
3 febr. Smid f.3,- (onderhoud werktuigen)
21 febr. Rogge verkocht f.40,-
28 febr. Kalk gekocht f.18,-
30 maart Haverzout f.19,50 (t.b.v. 't Haverland)
2 mei Haver verkocht f.4,30 4 mei Kalk gekocht f.9,60
13 mei Boekweit verkocht f3,50 20 mei Boekweit/Haver verkocht f.9,-
24 juni Graszaad f.2,50
8 juli Grasmaaien f.4,- (dagloner)
2 aug. "Stoppelhaan'n" f.1,- p.p.
2 aug. Boekweit f.1,20 6 aug. Haver f.15,06
14 aug. Dagloon f.4,06
12 sept. Kalizout f.212,-
1 oct. Aanschaf ploeg f.13,- Paardekas -(verzekering paarden)- f.10,-Aanschaf hooikorven f.2,35
4 oct. - 26 oct. "Tuffel gardern" f.0,30 p.p./p.d. 26 oct. Weidegeld f.17,-
10 nov. Koeien weiden f.34,-
De uitgaven en de inkomsten voor wat betreft de aan- en verkoop van (pluim)vee blijken niet zozeer seizoens gebonden; interessant is wel de prijs in 1916.
Pluimvee
beergeld f.2,25
bólken (stiertje) f.23,--
koe f.155,- tot f.229,--
ganskuiken f.1,25 -
kalf f.10,- tot f.13,--
pink f.135,--
kalf aangeven f.1,70 -
haan.f.1,10 -
big f.3,50 -
varken f.63,--
gans f.6,- tot f.7,-
Tenslotte valt uit de betalingen gedurende het jaar op te maken dat er op bescheiden schaal werd gebouwd. Aan timmerman/metselaar J. Groothuis uit Haarle werd in twee termijnen f.65,- betaald en aan cement f.9,45, planken f.34,- en stenen f.48,-. Aan de schilder werd f.8,21 uitgegeven.
B. Lammerink
Op de foto: Schildering Erve Benman op schoorsteenmantel (boozem) gemaakt in 1910, voorstellend de oude kerk met pastorie van Reutum en Haarle.