"En in die dagen"
Tekst: Mien Leferink-Hermelink
Uit het jaarboekje Stichting Reutum/Haarle 1990 - 1991
blz 16 t/m 23
Het was in de jaren 1932 tot 1938 dat ik wijkverpleegster was in Lattrop, Tilligte en Breklenkamp. Het was in de verpleging niet te vergelijken met nu. Je deed de zieken-, kraam-, baby- en kleuterzorg, T.B.C. bestrijding en lijkverzorging. Er was bijna geen telefoon, de wegen onverhard. 't was nen 'Beteunen' tied, maar aan luizen en vlooien geen gebrek. De doktoren kwamen uit Denekamp: Dokter Wortelboer en Dokter Heyboom. Dokter Dierick kwam uit Ootmarsum. Bij een bevalling moest een arts aanwezig zijn, maar de verpleegster werd het eerst gehaald. Er waren nauwelijks auto's dus dat ging per fiets. Ook naar de arts, zodoende stond ik er vaak alleen voor. De meeste huizen waren vochtig, enkel een kachel in de grote keuken en een open vuur op de deel.
De slaapkamers werden dan indirect verwarmd, met hoge uitzondering was er een straalkacheltje. Er waren nog veel bedsteden met daarin stro. Daarop een verenbed met moltonlaken en bovenop een veren bed. De verlichting was een petroleum lamp; in de bedsteden werd een zaklantaarn gebruikt(of kaars) voor bijlichting bv. bij de bevalling. In het begin (voor 1932) kwam een Baker uit Lage, een klein plaatsje, net over de grens. Ze heette Lefarren Hanna. Het was daar toen nog het gebruik, dat de noaber 'vrouwleu'bij de bevalling daar in huis waren om als er nood was, dat ze konden helpen.
's Winters brachten ze een stoof mee, en dan zetten ze zich bij de kachel of het vuur, en moesten natuurlijk op tijd koffie hebben. Daar heb ik gauw een eind aan gemaakt en zei:"Ie magt gerust noar hoes goan, wie roopt oe direct, aw oe hebb'n mot!! Ze waren nog blij toe!
Hanna kwam lopend één maal per dag voor moeder en kind. De moeder werd alleen de eerste dagen alleen van boven Ze wikkelde kinderen in een trico windsel; van onder de armpjes tot en met de beentjes. Volgens haar werd dit gedaan omdat de beentjes goed recht moesten blijven. De beentjes werden anders krom door Rachitis. Hanna ging terug zo ze gekomen was, met een liter jenever en een half pond koffie 'in 'n Tuk', onder de rok, de grens over.
Met de nieuwe Zuster, zo noemden ze mij, ging alles anders. Zo gauw de geboorte zich aankondigde, kwam een van de 'Noabers' mij halen op de fiets en moest dan ook nog naar de dokter. Dikwijls lag het kind al in de armen van de gelukkige moeder eer ze terug waren. De wieg of ledikantje werd vaak zelf gemaakt. De wieg van sinaasappelkistjes werd bekleed met gebloemde stof. Een hemeltje er boven op, alles heel keurig.
De inhoud van het matrasje bestond uit door hen zelf gedorst haverkaf. Omdat zeiltjes nog niet bestonden werd het kind op een veren kussen gelegd.
Deze kussens werden 's morgens weer gedroogd bij de kachel. Dat gaf niet zo'n aangename geur als je daar 's morgens binnenkwam. Voor de geboorte werd niet een kinderwagen gekocht. Dokter Meyboom zei eens tegen mij:"De mensen zijn hier nogal bijgelovig. Het hok voor 't kalf mag ook niet klaargemaakt worden voordat het kalf geboren is, want dan wordt het dood geboren". Werd een kind te vroeg geboren, dan ging het direct naar het ziekenhuis, in de couveuse. De doktoren waren tegen die couveuses omdat die verwarmd werden met kruiken, en het resultaat was slecht.
Bij Scholten-Lubberink in Lattrop werd toentertijd een tweeling geboren, zevenmaands kinderen, ongeveer 2,5 pond In overleg met dokter Dierick heb ik ze thuis verzorgd, in een ledikantje, aan elke kant één. Ik ging er wel vier keer per dag naar toe. Alles ging prima. Ze leven nog; en wal 'n paar 'duftige keerls'.
Midden in de nacht werden dokter Dierich en ik eens geroepen bij een vrouw, met een bloeding (Mola- zwangerschap). De dokter kon niet bij het huis van de patiënt komen doordat de onverharde weg een modderpoel was, en liet de auto staan bij een boer in de buurt 'op de deel'. De toestand van de vrouw was kritiek, er moesten snel maatregelen getroffen worden.
Met de ziekenauto was onmogelijk, zou ook te laat zijn omdat de bloedingen zich herhaalden. Ik had alvast een ladder klaargemaakt met de dekens erop, en samen hebben wij de vrouw erop gelegd.
Zo gingen wij door regen en modder naar de boerderij. Daar snel de patiënt overgedragen in de auto van de dokter en "met een vaart" naar het ziekenhuis in Oldenzaal. Wat een angstige rit, maar we kwamen op tijd: alles liep goed af!
Bijna alle moeders gaven de kinderen borstvoeding als het kon! Indien ze geen voeding konden geven, waren ze erg verdrietig. Ze wisten zo goed dat dit het beste was voor het kind. 'Het soort eigen'. Wij hadden geleerd, de koemelk is voor 't kalf, want een kalf moet snel groeien. In die tijd werden ook kleuterburo's opgericht. Moeders wilden daar graag naar toe, maar de vaders vonden het niet belangrijk. Ze zeiden:"Niks weerd, die wazzen der vrooger ok nich, en toen, wodden zo ok wa groot".
Op de foto: Met paard en wagen naar het kleuterburo
TANGVERLOSSING
Kwam er een complicatie bij de bevalling bv. doordat de harttonen van de baby plotseling achteruit gingen, dan moest er snel ingegrepen worden. Dus een tangverlossing thuis. Dan kwam de wasketel met water direct op 't vuur of de kachel en zo werd de tang dan gesteriliseerd. De tafel in de keuken werd klaargemaakt met dekens erop, en daar werd de vrouw opgelegd. Een ziekenauto te laten komen was onmogelijk. De doktoren hadden ook veel ervaring, en in die gevallen wanneer direct ingrijpen nodig was kwam dat goed uit.
Mien Leferink - Hermelink zoals de inwoners van Tilligte, Lattrop en Brecklenkamp haar konden tegenkomen.
Menig huisbezoek heeft ze per motorfiets afgelegd.
ZIEKENZORG
De meest voorkomende ziektes waren: longontsteking (vooral ook bij kinderen), Rachitis (door gebrek aan vitamines ontstonden vergroeiingen), difterie en roodvonk, vaak gepaard met hoge koorts. Peniciline was er nog niet. Vooral bij longontsteking was hun weerstand van groot belang - en verpleging deed wat ondersteunend werk. Vaak zag je op de negende dag bij zo'n hoge koorts, een plotselinge daling van de temperatuur. Daar werd dan op gewacht. De crisis werd het genoemd.
Soms werd een nat verband om de borst voorgeschreven. T.B.C. was een echte volksziekte. Patiënten gingen vaak naar het sanatorium of lagen in een tent bij de boerderij. Zo'n tent kon je lenen bij het toenmalige Wit-Gele Kruis. Er werd veel gebruik van gemaakt. Voor de familie was het grootste gevaar de besmetting. Door zo'n tent waren de T.B.C. patiënten immers dicht bij hun familie. Met allerlei verwondingen enz. kwamen ze vaak eerst bij mij aan huis. Meestal werden ze dan doorgestuurd naar de dokter. De dokter aan huis laten komen, daar zagen ze tegen op. De reden ervan was dat dan direct de 'noabers' kwamen 'um an te sprekk'n. Dat was dan een te grote drukte, en iedereen wist het dan.
Er kwam eens een jongeman aan de deur met zijn arm in het verband. Hij zei:"Zuster, ik geleuf dat ik open Tuberculose heb". Ik zei:"Loa ik es efkes kieken...". Ik wist niet wat ik zag. Een grote steenpuist met daarop een weegbreeblad met koemest. Ik heb hem maar gauw doorgestuurd. "Zuster kaans nich effen ankommen", kreeg je soms te horen. Dan ging ik altijd even kijken.
Dat was bij een man met pijn onder zijn voet. Ik zei:" trek je sok maar even uit". Ik zag een dikke bult onder de huid. Ik gaf hem een sodabadje en zag toen iets glinsteren onder het eelt. Ik kon het haast niet geloven, het was een gulden. Ik zei:"Hoe komt die daar?". Hij zei:" Den is mie oetn tuk gledden achter de sak, want de sak hol ik altied an, dan bin ik smons drect kloar en 's nachts ist lekker warm!
Op de foto: Woonhuis Mien Leferink - Hermelink, situatie 1990.
LIJKVERZORGING
Als er iemand was overleden werd ik direct geroepen. Ook midden in de nacht, meestal door de noabers. Het binnenhemd met de korte mouw, dat al jaren in de kast gelegen had werd voor de dag gehaald. Dat moest dan nadat ik het lijk gewassen had aan. De andere dag ging ik naar Koopman in Tilligte om het doodshemd te halen. Rond 1 uur kwam de kist. De doodshemden waren verschillend; voor een man met plooien en voor een vrouw met kantjes.
Bloemen (Fresia's) bracht ik zelf mee. Als ik over de deel kwam zaten de noabers en familie aan de kant 'op de deel' te bidden. Een van de noabers moest mij even helpen het lijk in de kist te leggen, en daarna kon hij weer gaan. Ik zei dan:" Ik roop oe wa as alns kloar is". Dat gebeurde dan ook. Dan werd er gebeden en daarna koffie gedronken in de keuken. Voor mij was er dan nog de taak om een schoteltje gemalen koffie in de kist te ziten om de lijklucht te verdrijven. Vroeger moesten de noabers alles zelf doen. Dat vonden ze allemaal verschrikkelijk en waren blij dat het nu door een verpleegster gedaan werd. Dat was "in die dagen" waar ik nog vaak aan terug denk. Ik ben nog altijd dankbaar voor het mooie werk van de verpleging dat ik heb mogen doen in Lattrop, Tilligte en Breklenkamp.
Mien Leferink - Hermelink
Reutum, januari 1991