Rond kleine kernen in Noordwest Overijssel, Salland en in Twente wordt heel wat afgekuierd. Kuieren heeft in Overijssel, de tuin van Nederland, een dubbele betekenis, namelijk wandelen en praten. Wilt u op een prettige en informatieve manier door het Overijsselse landschap lopen, dan zijn kuierroutes iets voor u, Al wandelend maakt u een ontdekkingstocht door de streek.
3. De Dubbele Sluis bij Reutum
Route-informatie
Het officiële startpunt van de kuierroute Reutum-Haarle is bij het Millenniummonument op de kruising van de Brokmansweg met de Agelerweg. Alternatieve startpunten zijn natuurlijk ook mogelijk, zoals bij de twee horecagelegenheden langs de route, waar voldoende parkeermogelijkheid is. Het gebied is helaas niet ontsloten door openbaar vervoer. Deze kuierroute heeft een lengte van 16 kilometer. Wanneer u minder wilt lopen, dan is er een alternatieve route via Reutum aangegeven.
Routebeschrijving
De te volgen route vindt u op de kaart op de uitvouwbare achterflap van dit boekje en in de route-aanduidingen tussen de teksten. Gebruikte afkortingen zijn: RA = rechtsaf, LA = linksaf, RD = rechtdoor en PS = ANWB-PaddestoeL In de betreffende routebeschrijvingen tussen de teksten staat informatie over bezienswaardigheden in het landschap en over optionele routes.
TIPS
Gezien de lengte en de aard van de kuierroute is het raadzaam degelijk schoeisel te dragen en eventueel een verrekijker mee te nemen. Vanzelfsprekend geldt: 'Laat niet als dank voor 't aangenaam verpozen, de inwoners van de streek de schillen en de dozen'. Zeker op die gedeelten, waar slechts sporadisch wordt gelopen (in natuurgebieden en langs boerenerven) wordt van u gepast gedrag verwacht.
Kuierroute Reutum – Haarle
Reutum en Haarle liggen in het oostelijk dekzandgebied op de westelijke flank van de stuwwal van Ootmarsum, in de gemeente Tubbergen. Het glooiende landschap is typisch Twents: kleinschalige akkers en weilanden, omzoomd door houtwallen, bosjes, beken en karakteristieke bebouwing. Dit mooie stukje Nederland wordt al heel lang bewoond en bewerkt. Hiervan getuigen bijvoorbeeld de prehistorische grafheuvels die in het noorden van de wandelroute zo rijkelijk aanwezig zijn. De prehistorische bewoners, die hun doden in grafheuvels begroeven, konden dit gebied bewonen omdat het wat hoger gelegen was. Grote delen van Nederland waren in die tijd namelijk dusdanig zompig dat ze onbegaanbaar waren. De veengronden ten westen van Reutum en Haarle herinneren bijvoorbeeld aan het feit dat het hier nat was. Die nattigheid was vroeger het gevolg van ondoorlatende lagen keileem in de ondergrond en het water dat van de stuwwal in de richting van deze gronden stroomde. Op verschillende plaatsen is het veen afgegraven voor de turfwinning. De veenvorming kwam aan het begin van de twintigste eeuw tot stilstand doordat de gronden beter werden ontwaterd en in cultuur werden gebracht. Alleen in het Reutumer Veen en de Reutumer Weuste vindt nog altijd veenvorming plaats omdat het kwelgebieden en tevens natuurgebieden zijn. Hier wordt dus niet ontwaterd.
De streek rond Reutum en Haarle in het midden van de zeventiende eeuw.
Behalve de grafheuvels, vinden we in het noorden van het gebied nog een bijzonder prehistorisch fenomeen dat verwijst naar vroege bewoning: de Celtic fields. Dit zijn kleine akkertjes, omgeven door wallen, waar onze voorouders hun gewassen verbouwden. Zij zijn helaas iets minder duidelijk zichtbaar dan de grafheuvels. Over grafheuvels doen trouwens prachtige volksverhalen de ronde. Zo zouden er witte wieven in deze heuvelen wonen. Op menig mistige dag zijn zij hier gesignaleerd. Nu zullen wij geneigd zijn te zeggen dat in de mist al snel een jeneverbes of mistflard voor een wit Wief aangezien kan worden. Toch schuilt er wellicht een kern van waarheid in deze volksverhalen.
Naast de prehistorische objecten geeft deze route vooral ook een beeld van het landschap van de esnederzetting. Dit landschap vindt zijn oorsprong in het agrarische systeem zoals zich dat vanaf de middeleeuwen heeft ontwikkeld. De bewoners gebruikten gezamenlijk de uitgestrekte akkercomplexen (essen) op de hoger gelegen gronden van de stuwwal. Om deze akkers jaar na jaar te kunnen gebruiken, moest er jaarlijks voldoende mest opgebracht worden. Daarom had het vee een belangrijke functie in het toenmalige systeem. Dit vee weidde men in de weilanden ten westen van dees. Deze lagere, nattere groengronden waren hiervoor uitermate geschikt. De meest drassige delen waren in gebruik als hooiland. Aan de zuidwestkant van de Haarler en Reutumer es, strategisch gelegen tussen groengronden en akkers, ontstond een lint van bebouwing. We spreken hier van een 'flankesnederzetting'.
Tot aan het midden van de negentiende eeuw vormden de kleine buurschappen met hun essen en groengronden kleine ontginningseilandjes in een uitgestrekte woestenij. Deze woeste gronden, bestaande uit bossen, heide- en veengebieden, vormden een onmisbare schakel in het landbouwsysteem. Hier kapte men brandhout en haalde men plagsel, wat vermengd met mest op de akkers werd verspreid. Om dit landbouwsysteem werkbaar te houden, hadden de buurschappen zich verenigd in de zogenaamde marken. In de marken werden bijvoorbeeld duidelijke afspraken gemaakt over het gebruik van de woeste gronden. Het ontstaan van het essenlandschap en de opkomst, bloei en ontbinding van de marken lopen als een rode draad door dit boekje.
Met de ontbinding van de marken begint langzamerhand ook de ontginning van de woeste gronden. De woeste gronden die hier nog bewaard zijn gebleven, zijn allemaal in handen van natuurbeschermingsorganisaties. In de zestiger jaren van de twintigste eeuw vond in dit gebied een ruilverkaveling plaats. Hoewel bij de herindeling van de landbouwgronden rekening werd gehouden met de landschappelijke waarde, is er toch veel vergraven, opgehoogd of geëgaliseerd. Omdat destijds niet alle gronden geschikt waren te maken voor de landbouw, zoals de lage veengronden van het Reutumer Veen en de Reutumer Weuste, heeft men besloten deze tot natuurgebied te verklaren. Hier is op sommige plaatsen nog de sfeer van weleer te proeven, net als op de Zuidelijke Vasser Heide.
Startpunt = Routepunt 1
Beginpunt van deze kuierroute is het 'Millenniummonument', dat in juni 2000 op initiatief van de Stichting Heemkunde Reutum is geplaatst. De gedenksteen ligt op de kruising van de Brokmansweg met de Agelerweg in de buurschap 'De Zoeke', het zuidelijkste deel van het kerkdorp Reutum. Deze kleine kern van oude boerenerven vormt een historisch herkenbaar punt en is centraal gelegen in het ruilverkavelingsgebied Agelo-Reutum. Daarom is ervoor gekozen om juist hier het monument te plaatsen voor dit gebied. Er is gekozen voor een stenen monument, omdat stenen voor de mens altijd al een belangrijke rol hebben gespeeld. We denken dan bijvoorbeeld aan grafstenen, molenstenen en grensstenen. Op de steen staat de inscriptie 'te hoop vedan', Twents voor 'samen verder'!
Haarle en Reutum in 1788. (Bron: Algemeen Rijksarchief Den Haag)
Zoals ook verderop nog besproken zal worden, waren de boeren vroeger verenigd in de zogenaamde marken, zeg maar de voorlopers van de huidige gemeenten. Een marke was een agrarische gemeenschap, waarin zaken geregeld werden betreffende het gebruik van gronden. Het waren de boeren van gewaarde erven die gekozen konden worden in de markevergadering (de holtink), die de marke bestuurde. Ook de lokale rechtspraak behoorde tot haar taken. De marke was een organisatievorm, maar stond ook synoniem voor het grondgebied zelf. Hiermee was de marke een sterk afgebakend gebied. De Reutumer boeren waren verenigd in de marke Reutum en de Haarler boeren in de marke Haarle. Beide hadden ze hun eigen escomplex, hooi- en weilanden en woeste gronden (bos en heide). De verschillende componenten waren onontbeerlijk voor het toenmalige landbouwsysteem en het was belangrijk dat er genoeg grond was voor elke boer. Er werden daarom duidelijke afspraken gemaakt over hoeveel vee er op de woeste gronden geweid mocht worden, hoeveel hout je mocht kappen, hoeveel plaggen je mocht steken, enzovoort. Deze afspraken werden vastgelegd in het markeboek.
De boeren van Reutum en Haarle kenden overigens een gezamenlijk markeboek, alhoewel gesproken werd van afzonderlijke marken.
Om nu te voorkomen dat de boeren van de ene marke op het grondgebied van de andere marke plaggen gingen steken, werden er grenzen getrokken. Deze werden aangegeven met grensstenen, ofwel loakestenen op z'n Twents. Dit waren soms mooi gebeeldhouwde stenen pilaren, maar vaak ook gewone grote zwerfkeien. Eerstgenoemde zijn vrij duidelijk te herkennen als grensstenen, helemaal als de initialen of namen van de verschillende marken erin gegraveerd zijn. Dat een zwerfkei een grenssteen kan zijn, moet je weten. De boeren van de marken wisten dit vroeger natuurlijk 'donders' goed. Het plaatsen van zo'n steen was een feestelijke gelegenheid. Van de volwassenen werd gewoon verwacht dat zij de locatie van de loakesteen in hun geheugen hadden gekerfd, maar om ook de kinderen de plaats van de steen te laten onthouden, zijn verschillende methoden bekend. Zo werden de kinderen op deze plaats bijvoorbeeld rijkelijk getracteerd op noten, zodat ze zich deze plaats goed zouden herinneren. Ook werden de kinderen wel 'getracteerd' op een flink pak slaag.
De ligging van de markegrenzen was nauwelijks op schrift gesteld; men had nog geen kadasterkaarten. Als er al iets geschreven was, dan was het in de trant van "ongeveer 36 schreden van de elzenboom in de richting van het Woestink veen en van het Duvengaars veldje 250 schreden, ongeveer 10 of 20 schreden in het rond..." De boeren van de verschillende marken waren het niet altijd eens met de grenzen en het gebeurde dan ook wel eens dat stenen verplaatst werden. Hierop stonden echter zware straffen, soms zelfs de doodstraf. Hieruit blijkt wel weer het belang van de markestenen. Met het uiteenvallen van de marken in de loop van de negentiende eeuw kwam er ook een eind aan de betekenis van de vele markestenen. Hier en daar valt er echter nog wel één te ontdekken.
ROUTEPUNT 1 - ROUTEPUNT -2
Vanaf de gedenksteen volgt u de Brokmansweg in zuidelijke richting, Op het einde van deze weg volgt u RA de Oude Bornsedijk. Na ongeveer 100mtr gaat deze verharde weg over in een zandweg met er naast een verhard fietspad
De Oude Bornsedijk bestaat al heel lang. Het is de oude verbindingsweg tussen Ootmarsum en Borne, en als zodanig terug te vinden op de oudste kaart van Twente uit omstreeks 1550. In die tijd was er natuurlijk nog geen sprake van verharding. Wegen waren gewoon zandpaden. Langs de Oude Bornsedijk liggen ook nog de landweren, die in vroeger tijd een rol vervulden in de grensafscheiding van marken en markegronden. De marken ontstonden in de vroege Middeleeuwen, toen een groeiende bevolking de woeste gronden begon te ontginnen om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Eens waren de woeste gronden zo uitgestrekt en onbewoond dat een ieder deze naar behoefte kon gebruiken. Nu de bevolking gestaag groeide, werd het tijd dat er afspraken over het gebruik van deze gronden werden gemaakt. Buurschappen begonnen zich te verenigen, hun grondgebied af te bakenen en het gebruik ervan te regelen. De marke was geboren.
De Oude Bornse Dijk op de topografische kaart van circa 1855.
(Bron: Topografische Dienst)
In het markesysteem beheerden de gewaarde boeren (eigenaren van een gewaard erf) gezamenlijk de woeste gronden. Hier haalden zij het zo noodzakelijke heideplagsel en bosstrooisel vandaan die gezamenlijk met de uitwerpselen van het vee voor de nodige bemesting van de essen zorgden. Iedere boer bezat een stukje van de es (het bouwland) en had daarbij een aantal weiden en hooilanden. Ook op de woeste gronden waren hier en daar kleine akkertjes te vinden, de zogenaamde kampen.
Om de marken nu tegen indringers en loslopend vee te beschermen, werd er een landweer aangelegd. Men maakte een aarden wal van ongeveer een meter hoog, waardoor aan weerszijden een ondiepe greppel of sloot ontstond. Op de wal werden stekelige struiken als meidoorn en sleedoorn geplant, die een ondoordringbare haag vormden; het prikkeldraad van de middeleeuwen. Aan het aantal doorgangen, ofwel het ontbreken daarvan, kon men de relaties met aanpalende marken aflezen. Zolang men goed met elkaar overweg kon, bleven de doorgangen open, maar zodra er bijvoorbeeld vee werd gestolen, werd de landweer afgesloten. De landweren werden zo tussen 1313 en 1450 in Nederland aangelegd en dan vooral in Twente, de Achterhoek en Limburg. Van de eens vele kilometers landweer zijn de meeste reeds verdwenen.
Het opheffen van de marken en de uitvinding van het prikkeldraad zijn daar debet aan. Omdat een landweer geen beschermde status heeft, werden er nog niet zo lang geleden landweren omgespit of weggebulldozerd. Vooral ruilverkavelingen zijn berucht wat dat betreft. Landweren stonden een goede agrarische bedrijfsvoering vaak in de weg en ze waren bovendien van weinig archeologische waarde. De enige hindernis van formaat bij het opruimen van de landweren waren de mooie oude bomen die er vaak groeiden. Toen de beplanting namelijk geen functie meer had als verdedigingssysteem, werd ze vaak niet meer gesnoeid, waardoor struiken en bomen groot werden. Aangezien bomen niet zomaar gekapt mogen worden, vormen deze bomen de enige bescherming voor de landweer. De laatste jaren is echter ook het besef gegroeid dat we voorzichtig moeten omgaan met ons culturele erfgoed.
ROUTEPUNT 2 - ROUTEPUNT 3
U Wandelt de Oude Bornsedijk het kanaal Almelo-Nordhorn met de van veraf zichtbare ophaalbrug, Hier ligt tevens de dubbele sluis.
3) DE DUBBELE SLUIS BIJ REUTUM
Veel inwoners van Reutum passeren bijna dagelijks de nauwe ophaalbrug over het kanaal Almelo-Nordhorn. Maar weinigen staan er bij stil, dat ze een bijzonder monument passeren dat ternauwernood bewaard is gebleven.
Het kanaal Almelo-Nordhorn werd aan het eind van de negentiende eeuw gegraven om de belangrijkste brandstof uit die tijd, turf, te vervoeren. Het graven van het kanaal trok grote groepen mensen aan, die dachten voor vele jaren goed betaald werk te kunnen doen. Hele gezinnen, voornamelijk uit de destijds arme noordelijke provincies, zochten eerst een onderkomen rond Almelo. Met het vorderen van het graafwerk in oostelijke richting, verhuisden de arbeiders met hun gezinnen simpelweg mee. Zij vonden een onderkomen in plaggenhutten.
De zogenaamde 'polderjongens' hadden in de omgeving niet zo'n goede naam. Er wordt zelfs nu nog beweerd dat hun enige vertier het café was. Zo wordt verteld dat café Koopman destijds zijn deuren heeft moeten sluiten omdat het geconsumeerde borreltje niet op tijd of helemaal niet werd betaald. 'Oale Mensink', een andere horeca-ondernemer in de streek, pakte het schorem beter aan. Hij liet ze meteen, zo mogelijk nog voor het nuttigen, betalen.
Een opname uit het begin van de twintigste eeuw van de dubbele sluis in het kanaal Almelo-Nordhorn.
Met het graven van het kanaal was men nog niet klaar. Omdat er een hoogteverschil van 17.40 meter tussen begin- en eindpunt bestond, moesten er vijf sluizen worden aangelegd. Deze zorgen ervoor dat er voldoende verval is om te kunnen varen. Halverwege het traject, bij Reutum, kwam zelfs een dubbele sluis, om ter plaatse een hoogteverschil van 4,25 meter te overbruggen. In perioden met weinig water had dit als bijkomend voordeel dat bij het schutten met één keer minder water kon worden volstaan. Omdat in het oosten het riviertje de Dinkel op het kanaal afwatert, moest men de hoogte van de sluizen aanpassen op het Dinkelpeil. Aan de 'hoge' oostelijke zijde waren de sluisdeuren daarom 23 meter boven NAP met het oog op een normaal Dinkelpeil van 21 meter en een hoogst gemeten peil ooit van 22.4 meter.
De beperkte breedte van in totaal 6.0 meter van de sluisdeuren en een diepgang van 1.80 meter hadden natuurlijk hun beperkingen voor de grootte van de schepen. Bovendien heeft het nogal een tijd geduurd voordat het plan tot uitvoering kwam. In Nederland werd het kanaal in 1889 opengesteld en in Duitsland pas in 1904. Intussen had men overal spoorwegen aangelegd die de transportfunctie van de kanalen grotendeels overnamen. Uiteindelijk heeft het kanaal maar een beperkte economische functie gehad.
Na de turfvaart kreeg het kanaal nog even een impuls door het vervoer van kunstmest en veevoeders. De plaatselijke boeren kochten deze producten na de Eerste Wereldoorlog van de Almelose Landbouwbank. De sluizen hebben zo'n zeventig jaar lang tot in de jaren vijftig hun werk gedaan. In die laatste jaren werd er echter nog maar weinig geschut. Vooral om Almelo niet te overspoelen, werden in 1952 en 1961 de sluisdeuren bij Reutum gedeeltelijk vernieuwd. Intussen was er al nauwelijks meer sprake van scheepvaart. In 1961 wordt het kanaal zelfs definitief voor scheepvaart gesloten. Omdat de sluizen dan geen functie meer vervullen, verdwenen ze gaandeweg.
De dubbele sluis bij Reutum bleef afbraak echter bespaard. Als industrieel monument werd het de moeite en het geld van restauratie waard bevonden. Dit gebeurde eind jaren zeventig. De sluis vormt nu samen met de herstelde ophaalbrug een bijzonder monument. Tegenwoordig heeft het kanaal nog een recreatieve functie voor wandelaars, kanoërs en hengelaars. In de zomer valt er ook veel te genieten aan natuurschoon. Het kanaal doorsnijdt namelijk verschillende geologische lagen (zand, veen, keileem en klei), waardoor een afwisselende en zeldzame flora kon ontstaan. Doordat de bermen niet bemest worden maar wel gemaaid en het maaisel vervolgens afgevoerd wordt, is er sprake van schrale omstandigheden. Hoe schraler de grond, des te meer soorten planten kunnen er groeien. In de kanaalbermen groeien dan ook honderden soorten planten die elders vaak verdwenen zijn. Een wandeling langs het kanaal op een mooie zomerse dag is daarom een waar genoegen voor de plantenliefhebber. Een opvallende verschijning is bijvoorbeeld de hopwingerd die op allerlei mogelijke plaatsen omhoog klimt. In het najaar zit deze plant vol met de lichtgroengele hopbellen, ingrediënt voor een 'lekker potje' bier.
ROUTEPUNT 3 - ROUTEPUNT 4
U bent de weg overgestoken om de sluis te kunnen bekijken. Nu vervolgt u aan de kant waar u zich nu bevindt de zandweg over ongeveer 2 kilometer (dus niet over de brug). Ter hoogte van de aanlegsteiger van camping 'Visoord' aan de overkant van het kanaal, verlaat u de zandweg en gaat u RA langs een landhek. U wandelt een flink stuk tussen aan uw rechterhand een bomenrij en aan uw linkerhand een slootje* Bij het ven aangekomen, gaat u LA over het houten bruggetje en wandelt u om dit uitgegraven 'Hondenven' heen.
Midden tussen de rechtverkavelde stroken bouw- en weiland ligt een kleine groene oase. Dit 2 hectare grote natuurgebied is het directe resultaat van de ruilverkaveling. Voor de ruilverkaveling had men grote hoeveelheden zand nodig voor de verbetering van wegen en voor de ophoging van de lage landbouwgronden. De zanduitgraving werd nadien ingericht voor de dagrecreatie en is vooral favoriet bij vissers. Wanneer je groene, paraplu-vormige tentjes langs het water ziet staan, dan zijn daar karpervissers bezig. Het beheer van het Hondenven wordt gevoerd door de Regio Twente, een samenwerkingsverband van Twentse gemeenten.
Het gebied Reutum-Haarle is een typisch (flank)esdorpenlandschap. Het vindt z'n ontstaan in de vroege Middeleeuwen. De flank van de Ootmarsumse stuwwal bood goede voorwaarden voor het gemengde landbouwbedrijf, waarbij de veeteelt in dienst stond van de akkerbouw voor de bemesting van het land. Op de hogere gronden ontstonden grote aaneengesloten escomplexen: de Haarleresch en de Reutumeresch. De essen zijn opvallend groter dan bijvoorbeeld de essen meer naar het oosten, in de Dinkellaagte. Dat is mogelijk vanwege de aanwezigheid van de stuwwal. De essen liggen namelijk altijd op hogere ondergronden. De stuwwal is hier geschikt omdat de in de ondergrond aanwezige ondoorlatende keileem ervoor zorgt dat ook de grondwaterstand hoog genoeg is. De opvallende grootte van de escomplexen is te verklaren, doordat de stuwwal nu eenmaal uitgestrekter is dan de dekzandkoppen, waarop ook veel essen zijn aangelegd.
Op de westelijke, lage flank van de es stonden de boerderijen. Zij lagen hier strategisch tussen de hogere es en de lager gelegen en dus nattere groengronden (weide- en hooilanden). Dit waren de gronden die het meest gebruikt werden dus. Aan de oostzijde van de es, hoger op de stuwwal, lagen de droge heidevelden en de bossen. Deze zogenaamde woeste gronden (droge en natte heide, veengebieden en bossen) lagen ook verderop achter de groen gronden. Het Reutumer veen, het Achterveld en de Zuidelijke Vasser Heide zijn veldnamen die naar deze woeste gronden verwijzen. Zo uitgestrekt de woeste gronden waren en zo open de essen waren, zo kleinschalig waren de groengronden. De groengronden in de lager gelegen gebieden rond de essen en in de beekdalen kenden een kleine, onregelmatige verkaveling. Op de perceelsgrenzen hadden de boeren houtwallen aangebracht, zodat hier een dicht houtwallenlandschap ontstond. Voorbeelden hiervan zijn de Voorste Maten, de Achterste Maten, de Lange Maten en de Wester Maten, waarbij maten synoniem is voor graslanden. Het geheel van essen, maten en woeste gronden vormde het gebied van de al eerder besproken marke.
Een volgende stap in de ontwikkeling van het landschap was de ontbinding van de marken in de loop van de negentiende eeuw. Hierbij werden de woeste gronden naar rato onder de gewaarde boeren en andere gebruikers van het gebied verdeeld. Geleidelijk aan werden de woeste gronden ontgonnen en veelal omgezet in graslanden. Om de grenzen aan te geven werden ook hier houtwallen aangebracht. Deze jonge ontginningen hebben een veel regelmatiger vorm dan de oude maten.
Aan het begin van de twintigste eeuw is men begonnen met het rooien van houtwallen in het oude matenlandschap, om de percelen te vergroten. Ook de komst van het prikkeldraad zorgde voor een flinke opruiming aan houtwallen omdat ze niet langer nodig waren als veekering. In de crisisjaren voor de Tweede Wereldoorlog zijn nog eens vele kilometers houtwallen gesneuveld als gevolg van de werkverschaffing. De vele werkloze landarbeiders konden namelijk tegen zeer lage lonen ingezet worden bij het rooien van houtwallen, wat in die tijd nog allemaal met de hand moest gebeuren.
Veel boeren maakten gebruik van de werkverschaffing om zodoende hun graslandkavels te vergroten. Tot aan de ruilverkaveling waren de wegen in het gebied grotendeels onverhard. De zandwegen vormden een zeer uitgebreid netwerk. Op deze manier werden de verspreid gelegen boerderijen met elkaar verbonden. De zandpaden waren vaak fraai in het landschap gelegen; een genot om over te wandelen.
In eerste instantie was alleen de weg van Tubbergen via Reutum naar Ootmarsum verhard. In het begin van de twintigste eeuw kwamen daar nog enkele wegen bij. In 1962 wordt begonnen met een ruilverkaveling voor het gebied Agelo-Reutum, dit om de landbouwkundige waarde van het gebied te verbeteren. Na 1950 stegen de lonen, sociale lasten en prijzen in steeds sneller tempo. De prijzen van de landbouwproducten werden van overheidszijde zo laag mogelijk gehouden. Productieverhoging was het parool. In eerste instantie gebeurde dit met inzet van kunstmest en bestrijdingsmiddelen. Toen de hulpkrachten onbetaalbaar werden, ruilde men personeel en paarden voor machines en tractoren. Voor een optimaal gebruik van de machines waren de toenmalige percelen echter ongeschikt qua vorm en grootte. Bovendien lagen de gronden veelal verspreid over een groot gebied. De roep om ruilverkaveling werd steeds groter. Omdat het in Agelo/Reutum ging om een oud cultuurlandschap, met mooie glooiende essen, fraaie graslanden met omringende houtwallen en typische boerenerven, had de overheid nogal wat bedenkingen. Als voorwaarde voor goedkeuring werd uitdrukkelijk gesteld, dat het fraaie landschap met de grootst mogelijke zorg behandeld moest worden. Anderzijds is het ook weer zo dat een landschap gebaat is bij een goed functionerende landbouwsector. Het waren tenslotte de boeren die eeuwenlang het landschap vormden. Er moesten dus compromissen gesloten worden. Voor een betere verkaveling moesten er onvermijdelijk houtwallen verdwijnen. Er werden echter ook nieuwe houtwallen aangelegd. Greppels en drinkpoelen werden gedicht en het terrein werd geëgaliseerd. Ook de karakteristieke overhoekjes, waar de natuur z'n gang kon gaan, werden veelal in de verkaveling meegenomen. Omdat het land geschikt moest zijn om met zware machines te berijden, was een diepere ontwatering nodig om het land wat steviger te maken. Om de graslanden van de periodieke wateroverlast te verlossen, werden nieuwe waterlopen aangelegd en werden vier boerderijen zelfs geheel verplaatst naar een betere locatie.
Het landschap rond Haarle anno 2000.
Grote gevolgen had de ruilverkaveling voor het wegenpatroon. Van de 82 kilometer zandweg werd slechts 29 kilometer gehandhaafd. De enorme hoeveelheid zandpaden legden een fors beslag op de hoeveelheid cultuurgrond, terwijl ze maar weinig gebruikt werden. Veel boeren waren deze paden dan ook liever kwijt dan rijk. Van de gehandhaafde zandpaden werd tien kilometer verbeterd en de rest werd verhard. Ook werd er 8 kilometer nieuwe weg aangelegd. Dit alles om de wegen ook in het natte jaargetijde begaanbaar te maken voor de zware landbouwmachines. Het landschap is al met al een stuk grootschaliger geworden. Maar omdat ook de verharde wegen vaak een grillig verloop kennen, mede door de onregelmatig gevormde percelen, blijft het gebied Agelo/Reutum een cultuurlandschap met een afwisselend karakter. Ondanks de ontginningen, verplaatsing van boerderijen en verandering van het wegennet, is voor degene die de geschiedenis van het gebied kent het oorspronkelijke landschap nog altijd te herkennen.
ROUTEPUNT 4 - ROUTEPUNT 5
Via de toegangspoort verlaat u het recreatieterrein en gaat u RA, na ongeveer 40 mtr wandelt u meteen weer LA het zandpad in (verboden voor gemotoriseerd verkeer). Bij de eerste zandweg aan de rechterhand gaat u RD. Dan na ongeveer 200 mtr zandpad achter bomenrij, bij landhek LA. Dit pad volgen tot in loofbosje. Hier bij splitsing rechts aanhouden en dan is de verharde weg al zicht. U bent zojuist het matenlandschap van routepunt 5 gepasseerd.
Op de topografische kaart van ca 1900 is het nog heel goed te zien: het matenlandschap dat aan de zuid- en westkant van de Reutumer Es lag. Vergeleken met de uitgestrektheid van de es, was het matengebied zeer kleinschalig. Het bestond uit allemaal kleine, grillig gevormde kavels, omsloten door houtwallen. Dit lager gelegen gebied was veel natter dan de es en daarom zeer geschikt als wei- en hooiland. Op de beste stukken kon het vee geweid worden, de natste percelen werden gebruikt als hooiland. Hier en daar lag echter ook een akkertje. Deze kleine eenmansakkertjes worden wel kampen genoemd. Voordat de gronden aan de voet van de stuwwal en in de beekdalen gebruikt werden voor het weiden en hooien, bestonden ze uit de zogenaamde broekbossen.
Door deze bossen te rooien ontstonden de graslanden, die maten of meden genoemd worden. Op de topografische kaart komt deze naam veelvuldig voor. Bij het ontginnen van de gronden hebben de boeren stobben, keien en zand naar de randen gesleept, waardoor er wallen rond de percelen ontstonden. Deze hadden een functie als eigendomsgrens en als veekering. Het was natuurlijk niet de bedoeling dat de koeien van de ene boer op het weiland van een andere boer zouden grazen. In tegenstelling tot de woeste gronden, die in gezamenlijk gebruik waren, had men in het matengebied namelijk elk zijn eigen gronden in bezit. Elk perceel had zelfs een eigen naam, wat terug is te vinden in oude goederenregisters, waarin de erven vermeld staan met de bijbehorende weide- en hooilanden. Om de wal geschikt te maken als veekering, werd vaak aan beide kanten een greppel gegraven waardoor de wal extra steil werd. Omdat er op de zandgronden niet het hele jaar door water in de greppels stond, moest men overgaan tot het aanplanten van bomen en struiken om enerzijds het vee binnen de perken te houden en anderzijds het wild daarbuiten. De houtwal had als extra bijkomstigheid dat ze schaduw bood en bovendien hout leverde voor dagelijks gebruik.
Maten van Reutum rond 1900. (Bron: Topografische Dienst)
ROUTEPUNT 5 ROUTEPUNT 6
U steekt de Verharde weg (Stroveldsweg) recht over en neemt het pad met bord 'Natuurreservaat Reutum' langs de waterleiding. Door dit prachtige en natte reservaat (nog meer matenlandschap) het pad volgen tot de verharde weg (Weustendijk). Hier is een mooie gelegenheid om even op een bankje van de prachtige en rustige omgeving te genieten
Aan het begin van de twintigste eeuw waren er nog vele houtwallen. Naast de houtwallen langs de oude grillige kavels van de maten, was er na de markeverdelingen nog een groot aantal bijgekomen. Toen werden namelijk de woeste gronden ontgonnen. De verschillende percelen werden door hun nieuwe eigenaars eveneens begrensd met houtwallen. Er is echter een duidelijk verschil met de kavels van de maten. De kavels op de woeste gronden, te herkennen aan namen als 'weuste' en 'veld', zijn veel regelmatiger van vorm.
Vanaf het begin van de twintigste eeuw is het aantal houtwallen sterk afgenomen omdat het prikkeldraad in vervolg het vee kon keren. Bovendien was het hakhout voor dagelijks gebruik niet langer nodig. Daarbij kwam nog het feit dat de kleine kavels niet meer voldeden aan de eisen van de veranderende agrarische bedrijfsvoering, waardoor stukken land werden samengevoegd en veel houtwallen werden opgeruimd. Wat overbleef werd veelal verwaarloosd. De oudere Twentenaren weten vaak nog wel waar de houtwallen lagen. Zij hebben zelfs een woord voor een plaats waar vroeger een houtwal heeft gelegen, namelijk een 'walstie.'
Het is G.H. Pouwels uit Reutum geweest, die de betekenis van al dit soort oude Twentse woorden heeft vastgelegd in zijn A.B.C.-boek. Hier volgt zijn beschrijving van de walstie: "De plek waar vroeger een houtwal was. De meeste wallen zijn geleidelijk aan gerooid, zo af en toe een stuk. Men maakte er dan mothopen (kompost) van. Het hout werd er uitgerooid, men deed er wat mest, die men toevallig nog had, doorheen, zette hem een paar keer per jaar om, van voren naar achter en andersom en reed hem dan in het voorjaar op het grasland als bemesting. Zo zijn de wallen verdwenen. Als kleine hoopjes werden ze op het grasland gereden en dan met de schop uit elkaar gestrooid. Eerst werden de sloten, die naast de wal waren ontstaan dichtgegooid, maar die waren meestal door het vee al wel dichtgetrapt.
Pentekening houtwal. (Bron: Landschapsbeheer Nederland)
Gelukkig zijn niet alle houtwallen verdwenen. Reutum kent zelfs nog een relatief hoge dichtheid aan houtwallen. Zo geven onder andere de Achterste Maten een aardig beeld van hoe het landschap hier vroeger geweest is. De houtwallen hebben niet meer de functie van vroeger, als veekering en geriefhout.
Tegenwoordig kennen wij de houtwallen vooral een grote natuurlijke en landschappelijke waarde toe. De wallen hebben vaak een gevarieerde boom- en struiklaag. De bomen zijn meestal eik, berk, els en es. Als struiken vinden we er meidoorn, sleedoorn, braam, lijsterbes en vuilboom. Verder groeien en bloeien er nog allerlei planten. Let in het voorjaar bijvoorbeeld eens op het piepkleine, zeldzame muskuskruid. Het is een onopvallend plantje, maar wie de moeite neemt om het van dichtbij te bekijken (niet plukken!), ziet een bijzonder kubusvormig bloemhoofdje van vijf groene bloemetjes.
Doordat de houtwallen zo'n gevarieerde begroeiing hebben, vormen ze het leefgebied van veel dieren. We vinden er onder andere verschillende soorten vogels, insecten, weekdieren, amfibieën, reptielen, kleine zoogdieren en reeën. Zij gebruiken de houtwal om voedsel te zoeken, zich voort te planten en om zich te verschuilen.
ROUTEPUNT 6 - ROUTEPUNT 7
U gaat LA de onverharde Weustendijk op. U neemt het eerste pad RA, aan het einde van het bosperceel aan uw rechterhand. U loopt tussen het bosperceel aan uw rechterhand en een sloot aan uw linkerhand. Dit rechte pad eindigt op een verharde weg (Haarlefertsweg), Voor de 'lange route' gaat u LA en houdt u bij de splitsing rechts aan richting huisnummer 34 (met bord: geen doorlopende verharde weg). Vlak achter het huis met nummer 34 slaat u RA en wandelt u over een zandweg met een verhard fietspad richting de verharde weg (N349 – Ootmarsumse Weg).
U loopt al een tijdje door de prachtige natuurterreinen van Staatsbosbeheer. Het is een vrijwel aaneengesloten natuurgebied van veengronden met veenputten, natte broekbossen, vochtige schraalgraslanden en houtwallen. Er komt een grote verscheidenheid aan unieke planten- en diersoorten voor. Dat het gebied zo nat is, komt door de ligging aan de westkant van de stuwwal van Ootmarsum. Je hebt hier te maken met een kwelgebied; het water dat op de stuwwal valt, stroomt langs de helling via het grondwater naar beneden en kwelt op verschillende plaatsen op, als gevolg van drukverschillen en ondoorlatende keileemlagen in de ondergrond. Vanwege deze vochtigheid was het gebied niet interessant voor de moderne landbouw, zodat het na de ruilverkaveling tot natuurgebied werd verklaard. Zo kunnen we nu nog genieten van het matenlandschap zoals dat ten tijde van de marken in gebruik was als weide en hooiland.
Met de Reutumer Weuste gaan we zelfs nog een stapje verder terug in de tijd. Hier ontwikkelde zich weer een nat broekbos, zoals ze hier voor de Middeleeuwse ontginningen gelegen moeten hebben. De naam broek stamt van het Germaanse 'Broka' wat zoveel wil zeggen als moeras. De bomen staan hier dan ook met hun voeten in het water. Dit stilstaande donkere water met voornamelijk zwarte elzen en berken met hun bemoste stammen zorgt voor een sprookjesachtige aanblik. De kern van de Reutumer Weuste tussen de Weustendijk en de Haarlefertweg is waarschijnlijk altijd al bebost geweest. De zwarte els domineert hier. Daarnaast komen ook zomereik en berk voor. Vanwege het berkenbroekbos is de Reutumer Weuste zelfs geselecteerd als A-locatie bos. Dit wil zeggen dat het bos een hoge natuurlijke waarde heeft en het daarmee samenhangend een hogere subsidie voor het beheer ontvangt. Omdat het bos al heel oud is, komen er bijzondere soorten planten voor. Zo is de bosanemoon typisch een bosplant van oude bosbodems. Ook een aantal bijzondere hybride zeggen (een grassoort) en kardinaalsmuts zijn typerend voor dit gebied. Daarnaast is het gebied rijk aan zangvogels, waaronder de nachtegaal en de houtsnip.
Het Bronbos anno 2000.
ROUTEPUNT 7 ROUTEPUNT 9
Voor een pauze met een versnapering gaat u bij de Ootmarsumse weg LA en doet u restaurant Morskieft aan. Wij vervolgende route door RA te gaan en na ongeveer 100mtr de Weustboerweg LA in te lopen. Deze verharde weg loopt u helemaal uit tot bij boerderij met huisnummer 6. Vlak voor deze boerderij gaat u RA het natuurreservaat Reutum in, als zodanig aangeduid met het bekende bord van Staatsbosbeheer. Dit natte en drassige pad volgt u tot het toegangshek bij de verharde weg (Reutumerweg). Hier gaat u LA en blijft u op de vrij drukke weg lopen. U verlaat snel weer de verharde weg en neemt de eerste zandweg RA (Loomsweg) Aan uw rechterhand liggen de Westermaten. Deze lange, maar zeker niet saaie zandweg brengt u bij de Snoeymansweg, waar u RA gaat. Nu passeert u de boerderijen van de buurschap Haarle.
ROUTEPUNT 7 ROUTEPUNT 8 (optionele route)
Voor de optionele route via routepunt 8 en verder richting routepunt 1 gaat u RA de Haarlefertsweg in. Deze doorlopen tot bij de kerk. Op de kruising met de Kerkstraat gaat u RA. Aan het eind gaat u LA de Benninksweg in. Hier kunt u aan de rechterhand een karakteristieke Twentse boerderij bewonderen. Op het einde van de Benninksweg gaat u RA de Zonnebergweg in. Bij de Vroonkweg gaat u LA en de eerste weg RA (de Deperinksweg). Bij een Twentse schuur bereikt u de Zoekerweg, hier gaat u LA richting voorrangsweg (Agelerweg). Als u hier RA gaat bereikt u het start- en eindpunt.
Reutum is van oorsprong een agrarische nederzetting, een buurschap, die ontstond uit een lint van boerderijen langs de bouwgronden van de es. Dat de buurschap al heel oud is, bewijst de goederenlijst van de Abdij Werden (Essen Duitsland) uit de tweede helft van de twaalfde eeuw. Al omstreeks 900 komt men de naam Riatnon tegen, maar het is onzeker of hiermee Reutum wordt bedoeld. In oorkondes worden de volgende namen voor Reutum vermeld: Rutten (1280), Rotmen (1297), Roetmen (1313) en Rotme (1323).
In 1475 waren er volgens het Schattingsregister van Twente al 24 erven in de buurschappen Reutum en Haarle. De meeste erven bestaan nog steeds en worden zelfs nog bewoond door nazaten van dezelfde families. De eigenaren van de verschillende erven waren verenigd in een marke.
Omdat van de markevergaderingen een markeboek werd bijgehouden, weten we nu nog het een en ander te vertellen over die tijd.
Het markeboek, getiteld 'Holteende Markenboek der Marke Roetme', begint in het jaar 1670. Ondanks het feit dat de titel van het markeboek Reutum alleen naar Reutum verwijst, wordt er regelmatig gesproken van de gezamenlijke marken Reutum en Haarle. Blijkbaar werd er gezamenlijk vergaderd. Vermeld wordt dat op de eerste gehouden holtink (vergadering van de marke) die plaatsvond op het erve 'Roerick' (Reurink), de vier 'gezworenen' werden aangewezen. Zij moesten er op toezien dat er niet heimelijk hout werd gekapt of plaggen werden gestoken op de gemeenschappelijke markegronden. Het was namelijk in het algemeen belang dat de houtstand op peil werd gehouden. Daarom was er een bepaling dat ieder gewaard erf jaarlijks twaalf telgen moest poten op de zogenaamde telgenkampen.
In de 19de eeuw was Reutum nog duidelijk een flankesdorp met een lintvormige concentratie van bebouwing aan de westkant van de Reutumer Esch. Aan het eind van die eeuw verdichtte de structuur zich, voornamelijk tussen de Ootmarsumseweg en de splitsing Nieuwe Matenweg – Zoekeweg.
Na 1935 ontstond er min of meer een kern rond de parochiekerk van Reutum en Haarle. Oorspronkelijk behoorden de buurschappen tot de parochie van Ootmarsum. Al in 1701 werd in Reutum een statie opgericht. Dit betekende dat de pastoor van Ootmarsum op zon- en feestdagen een assistent stuurde naar een kerkschuur op het erve Reurink om de mis op te dragen. Dit heeft zo meer dan een eeuw geduurd tot dat in 1818 Reutum en Haarle een eigen parochie gingen vormen met het bijbehorende kerkgebouw dat een jaar later gereed was.
Deze kerk werd onder leiding van timmerman Mulder uit Borne en metselaar Hogeman, eveneens uit Borne, door de parochianen zelf gebouwd. Het materiaal was grotendeels afkomstig van de burcht uit Saasveld. Wat de pastorale zorg betreft bleef de nieuwe parochie aanvankelijk aangewezen op Ootmarsum. Pas in 1832 kreeg de kerk haar eerste eigen pastoor.
De Dorpsstraat van Reutum begin twintigste eeuw.
In 1916 werden de eerste plannen gemaakt voor de bouw van een nieuwe kerk omdat het oude waterstaatskerkje uit 1818 te klein en te bouwvallig begon te worden. Nadat er echter in 1924 reparaties aan plafond en dak waren verricht, heeft het kerkje uiteindelijk nog dienst gedaan tot 1951. Toen werd toch echt serieus gewerkt aan een nieuwe kerk.
De 'bouwpastoor' Van Benthem kreeg nadrukkelijk mee geen grote schulden aan te gaan. Daarom was een toren op de kerk in eerste instantie niet haalbaar. Maar wat is nu een kerk zonder toren, moet Van Benthem gedacht hebben. Daarop greep hij de opkomst van de kunstmatige inseminatie bij runderen aan om toch geld voor een toren bijeen te brengen. De parochie had namelijk een coôperatieve stierenhouderij die eens bijzonder florissant was. Door de opkomst van de runder-KI had de stierenhouderij echter weinig bestaansgrond meer. Door de verkoop van de stieren kon de toren bekostigd worden.
De route voert ons langs vier 'gewaarde' erven die in het verpondingsregister van 1475 al worden genoemd. De buurschap kent dus al een lange historie. De Hottingerkaart, een militaire kaart uit 1783, vertoont nog opmerkelijk veel gelijkenis met de huidige kaart. Haarle heeft dan ook weinig van haar oorspronkelijke karakter verloren. De boerderijen liggen langs de zuidwestzijde van de Haarler Esch. Er heeft zich nooit een kern gevormd. De naam Haarle moet zijn afgeleid van 'haar', hetgeen synoniem staat voor een hoge zandrug.
Toen de mens nog niet over alle moderne hedendaagse technieken beschikte, was ze afhankelijk van de abiotische factoren, zoals bodemgesteldheid en de aanwezigheid van water. De eerste mensen die zich hier vestigden, deden dit dan ook op de hoger gelegen delen. Deze waren geschikt voor de akkerbouw en de bewoners hielden hier droge voeten. Eeuwenlang was het agrarische bedrijf in Haarle op de elementen es, weiden, hooilanden en woeste gronden gebaseerd en waren de boeren verenigd in de marke om een eerlijke verdeling van de gronden te waarborgen.
Rond 1800 kwam hier verandering in. Met de Franse tijd kwam het einde van het tijdperk der marken in zicht. De Franse politiek, gericht tegen Engeland en de instelling van het Continentale Stelsel (1806), betekende voor Overijssel een positieve ontwikkeling, omdat onder andere landbouw meer aandacht kreeg van de Haagse autoriteiten, In de loop van de negentiende eeuw lukte het Overijssel, met behulp van mechanisatie, de landbouwachterstand in te lopen.
Het markensysteem werd door de landbouwhervormers echter als een sta in de weg gezien. Met het groeien van de bevolking was de druk op de woeste gronden toch al groter geworden en het was niet langer houdbaar deze aan te houden. De marke vormde in de ogen van de overheid een rem op de vooruitgang en het zou ook de ontginningen van de woeste gronden tegenhouden. Men zag namelijk een prachtige toekomst weggelegd voor de woeste gronden. Er was destijds een grote massa arme burgers en deze zou mooi aan het werk gezet kunnen worden door de woeste gronden te ontginnen en daarna te exploiteren. Bovendien moesten met de sterk groeiende bevolking steeds meer monden gevoed worden en was meer landbouwgrond noodzakelijk.
Om dit te bewerkstelligen trad op 16 april 1809 de 'Wet ter Bevordering van het Ontginnen van Woeste Gronden' in werking. Deze wet werd in 1810 gevolgd door een overheidsbesluit waarin de verdeling van de marken werd bevolen. De boeren konden echter het oude systeem niet zomaar loslaten. Daarom ging het nog niet zo snel met de ontbinding van de marken en het ontginnen van de woeste gronden.
Pas in 1841 werd de marke Reutum ontbonden, in 1858 gevolgd door de marke Haarle. Er werd echter niet meteen met de grote ontginning begonnen. Pas aan het eind van de negentiende eeuw, na de introductie van betaalbare kunstmest, werden op grote schaal woeste gronden ontgonnen en bestaande cultuurgronden verbeterd.
De schaapskudde van 'Schaapstal Stevelink' te Haarle.
Enkele cijfers voor de gemeente Tubbergen maken de grote ontginning aanschouwelijk. In 1913 werd hier in totaal 145 hectare woeste grond in cultuur gebracht, resulterend in een toename van het areaal grasland met 125 hectare en een toename van het areaal bouwland met 20 hectare. Tien jaar later was het oppervlak cultuurgrond met nog eens 132 hectare toegenomen: 81 hectare grasland, 50 hectare bouwland en 1 hectare bos. Het hoogtepunt van de ontginningen vond plaats in de periode 1926-1928 toen in totaal 636 hectare heide- en veengronden werden omgezet in gras- en bouwland. Daarna nam het tempo van de ontginning af.
ROUTEPUNT 9 - ROUTEPUNT 10
Op de gelijkwaardige kruising met de F.J. Groothuisweg gaat u LA en vervolgens de eerstvolgende weg RA (Hanstieweg), U loopt over een verharde weg die duidelijk lager ligt dan de omringende Haarler es.
De weg voert dwars door het essenlandschap. Links en rechts van de weg liggen de karakteristieke bolle essen. Door eeuwenlange bemesting met potstalmest werden deze steeds verder opgehoogd, hetgeen duidelijk is waar te nemen.
Door grondboringen weten we dat er een humushoudende bovenlaag van wel 1.20 meter aanwezig is. De potstalbemesting ging als volgt: het vee stond 's winters in de stal bovenop een laag heideplaggen. Hierop kwamen de uitwerpselen die samen met de steeds aangevulde heideplaggen door het vee samengetrapt werden. Wanneer de beesten zo'n beetje met hun hoofd het dak raakten, werd het tijd om de mest op het land uit te rijden... Een zeer effectief systeem. Hierdoor werden de arme zandgronden, de essen lagen immers op de hogere gronden van de stuwwal, vruchtbaar genoeg voor de akkerbouw.
Tot de komst van de voedermaïs is rogge eeuwenlang het belangrijkste gewas van de Twentse essen geweest. In die tijd was roggebrood dan ook volksvoedsel nummer één. Het had zo z'n voordelen ten opzichte van tarwebrood. Dit laatste werd nogal snel oud terwijl roggebrood zelfs na vier weken nog te eten was. Ideaal, want men had destijds nog geen warme bakker waar je naar behoefte een halfje bruin kon kopen. Het brood werd nog zelf gebakken in de zogenaamde bakhuisjes, waar men in één keer een lading brood bakte, zodat men weer even vooruit kon.
Vaak beschikten meerdere erven over één bakhuis. Dit was voordeliger in verband met het haardgeld (een vorm van belasting) dat men moest betalen. Dit betalen gebeurde trouwens ook vaak met granen, zodat de rogge tevens een belangrijk betaalmiddel was. Zo werd de pacht voldaan met een bepaald gedeelte van de geoogste garven, soms éénderde.
Ook de 'kerkbelasting' werd in natura betaald en bestond uit een deel van de rogge-oogst, de zogenaamde 'grove tienden'. Deze 'tienden' werden later ook verhandelbaar, zodat, naast kerk en klooster, ook particulieren een deel van de oogst van de boeren konden opeisen.
De kerkbelasting werd in 1907 officieel afgeschaft, maar in de gemeente Tubbergen werden echter tot in de jaren zeventig nog 'tienden' geheven. Deze heffing werd wel 'miskoorn' genoemd.
Gezicht op de Haarler Es richting Vasse.
De rogge is rond de jaartelling in deze contreien ingevoerd. Het moeten de Romeinen geweest zijn die de rogge introduceerden. Het heeft echter even geduurd voordat ze ook in Twente aan de rogge gingen. Men hield hier langer vast aan de traditionele landbouwmethoden op de zogenaamde Celtic fields (zie volgende routepunt). Hier verbouwde men van oudsher gerst, emmertarwe, pluimgierst, vlas, huttentut en veldbonen.
Pas in de vroege Middeleeuwen ontwikkelde de landbouw zich verder en trad er zelfs enige specialisatie op. Het eergetouw werd vervangen door de keerploeg, die zoals de naam al aangeeft de zode keerde in plaats van alleen scheurde, zoals bij het eergetouw. Intussen trad er ook een verarming van de bodem op en was er sprake van een toenemende vochtigheid van het klimaat.
Granen als emmertarwe en pluimgierst verdwenen hiermee van de akkers. Er bleven uiteindelijk vier sterke gewassen over: rogge, gerst, haver en vlas. Rogge werd de belangrijkste graansoort omdat deze een enorm aanpassingsvermogen heeft. Zowel op lichte en zware als in zure en alkalische gronden kan deze graansoort verbouwd worden. Dankzij een enorm wortelstelsel kan rogge in tegenstelling tot de andere graansoorten meer vocht en voedingsstoffen uit de grond opnemen. Ook is rogge nog eens zeer geschikt voor droge zandgronden. Voordat men de plaggen bemesting had uitgevonden, moesten de boeren steeds nieuwe gronden ontginnen. Hierbij werden veel bossen gekapt. Zodra een akker was uitgeput, nam men een nieuw stuk grond. Het braakliggend terrein werd gebruikt om het vee te weiden waardoor het bos geen kans meer kreeg zich te herstellen. Hierdoor ontstonden de uitgestrekte woeste gronden.
In de late Middeleeuwen ontstaat dan het systeem van essen, weide- en hooilanden en woeste gronden zoals besproken in voorgaande teksten. Inmiddels was rogge zo'n belangrijk landbouwproduct geworden dat de Twentse essen bijna geheel vol stonden met dit wuivende graan.
Omdat men in Twente nog niet werkte met het drieslagstelsel (eenmaal in de drie jaar de akker braak laten liggen), had dit desastreuze gevolgen. Elk jaar opnieuw werden de akkers met rogge ingezaaid, waardoor ze maar zo'n twee maanden per jaar echt braak lagen. Deze eeuwige roggeteelt in combinatie met mestgebrek mondde rond 1400 uit in een verzuring van de akkers en een toenemend aantal akker onkruiden. Toen bracht boekweit uitkomst. Dit graan kwam rond 1560 in zwang en had het voordeel dat het gewas kort na de rogge-oogst op onbemeste akkers verbouwd kon worden. Onkruidvorming werd hiermee tegengegaan waardoor de rogge-opbrengsten sterk stegen.
Rogge blijft populair tot in de 20ste eeuw totdat een experiment met de verbouw van mais een succes blijkt te zijn. Dit experiment vond plaats in het jaar 1953 in het Twentse Beckum. Vanaf de jaren zestig en zeventig stappen de Twentse boeren dan massaal over op het voedergewas mais. Stond eens de veeteelt in dienst van de akkerbouw, in het midden van de vorige eeuw kwam de akkerbouw in dienst van de veeteelt te staan. Door economische en landbouwkundige ontwikkelingen stapten steeds meer boeren over van het gemengd bedrijf naar de intensieve veeteelt. Hiervoor werden bouwlanden omgezet in grasland. Op de overblijvende bouwlanden worden overwegend nog voedergewassen geteeld voor de eigen veestapel, zoals snijmaïs.
ROUTEPUNT 10 — ROUTEPUNT 11
Bij de splitsing met bord 'doodlopende weg' en huisnummer-paaltje 6, gaat u RA de zandweg in en neemt u de eerstvolgende zandweg - bij het groepje bomen - LA. Vervolg dit zandpad met aan uw linkerhand de houtwal en rechts de akker, U passeert de beek en bereikt de verharde weg (Ladderken). Deze oude verbindingsweg tussen Tubbergen en Ootmarsum steekt u schuin over en u neemt het pad gemarkeerd met het bord van Landschap Overijssel "Vasserheide en Grafveld".
In 1999 werd Landschap Overijssel verrast door een unieke vondst op haar terrein de Zuidelijke Vasser Heide. Bij de `pletkuil (een heideven) werd daar door Sake Jager, archeoloog van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek, namelijk een complex Celtic fields ontdekt. De Celtic fields dateren van voor de jaartelling (ijzertijd) en voegen daarmee een belangrijke schakel toe aan het onderzoek naar de bewoningsgeschiedenis van Overijssel.
De ontdekking werd gedaan in het kader van onderzoek voor de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op deze kaart worden alle archeologische monumenten aangegeven voor de provincie Overijssel.
Naar aanleiding van de AMK was men nieuwsgierig of er in Overijssel, behoudens enkele aanwijzingen in bouwland in het uiterste noordwesten van de provincie, ook elders nog Celtic fields zouden voorkomen. Omdat Celtic fields zich het best vanuit de lucht laten ontdekken, besloot men nog eens alle beschikbare luchtfoto's van potentiële locaties te bestuderen. Op een luchtfoto van 21 februari 1945 van de omgeving van Vasse werd het kenmerkende patroon van een Celtic field ontdekt. Een bezoek aan het betreffende terrein liet inderdaad nog de wallen van het Celtic field zien.
De streek ten noorden van Haarle rond 1900. De Celtic Fields waren er toen al lang niet meer. (Bron: Topografische Dienst)
Wat is nu een Celtic field? In de ijzertijd, vanaf omstreeks 800 voor Chr., misschien zelfs eerder, besloten de boeren hun akkers intensiever te gebruiken. Tot die tijd hadden de eerste landbouwers hun gewassen zomaar een beetje tussen de restanten van het bos, dat voor de akkerbouw was platgebrand, verbouwd. Stobben en veldkeien werden nauwelijks verwijderd, waardoor veel ruimte onbenut bleef en het ploegen vrij moeilijk was.
Pas toen de bevolking begon toe te nemen en daarmee de vraag naar voedsel, moest men beter gebruik gaan maken van het beschikbare land. Iemand is daarbij op het idee gekomen om alle stenen en boomstronken van de akkers te verwijderen en ze aan de zijkant van de percelen te gooien. Hierbij ontstonden kleine vierkante tot rechthoekige omwalde percelen van zo'n 35 bij 35 meter. Dit was een ploegvriendelijk formaat. Een ploeg was toen niet meer dan een stevige stok met een ijzeren bescherming aan de punt (het eergetouw), die door ossen verticaal door de akker werd getrokken.
Intussen probeerden de boeren ook de vruchtbaarheid van de akkers op peil te houden door er af en toe nieuwe zoden van elders op te gooien. De oude onvruchtbaar geworden bovenlaag werd op de wallen gegooid, waardoor die in de loop der tijd zo breed en stevig werden dat er karren over konden rijden.
Het landbouwsysteem was gebaseerd op wisselbouw. Na een periode van teelt met gewassen als emmertarwe, gerst en vlas, liet men de akker braak liggen. Tijdens deze braakperiode weidde men er het vee. Om nu te zorgen dat het vee niet over de begroeide akkers zou struinen om de gewassen op te vreten, liet men de wallen waarschijnlijk begroeien met een dichte vegetatie. Naast een veekering vormde deze vegetatie tevens een goede windkering.
Deze landbouwmethode was bijzonder populair in de late ijzertijd (800 v.Chr. – 0) en was verspreid over de zandgronden van heel Noordwest-Europa te vinden.
Hoe de Celtic fields in onbruik raakten weet men niet precies. Het kan zijn dat de uitvinding van de keerploeg hieraan heeft bijgedragen, doordat nu ook de mogelijkheid ontstond om de vruchtbaardere, maar ook moeilijker te bewerken lemige gronden in gebruik te nemen. Bovendien waren de akkertjes wel erg klein voor een efficiënt gebruik van de keerploeg. Een andere mogelijkheid was dat de sociale structuren die nodig waren voor een dergelijke systematische economie, werden meegesleept in de val van het Westromeinse rijk. Een feit is dat de wallen erodeerden door regen en wind, en samen met de akkers overwoekerd werden door onkruid, struiken en bomen.
ROUTEPUNT 11 — ROUTEPUNT 12
U volgt het pad door het bos en na ongeveer 300 m ziet u aan uw linkerhand het eerste archeologisch monument van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB). Bij de splitsing van bospaden gaat u RA en herkent u na ruim 50 m een geel wandelroutepaaltje. Na dit paaltje gaat u vrijwel meteen LA richting het open veld. U volgt nu een kronkelend pad over de open heide tot bij een T-splitsing. Hier gaat u RA en volgt u weer de gele wandelpaaltjes. Overal om u heen kunt u grafheuvels ontwaren.
In dit natuurgebied, het Vasser Grafveld, vinden we verschillende grafheuvels met sporen van bewoning uit het laat-Neolithicum tot aan de ijzertijd (2000 jaar v. Chr. tot 500 jaar v. Chr.). Het is een prachtig en uniek wandelgebied met alleen zandpaden, waar je als wandelaar ongestoord kunt genieten. Het terrein bestaat voornamelijk uit heidepercelen met een begroeiing van dop- en struikheide met pijpestrootje, jeneverbesstruiken en hier en daar een vliegden.
Daarnaast gaat het hier ook om een belangrijk bron- en beek-gebied met twee laagten, waarin zich broekbos heeft ontwikkeld. Het bestaan van deze bronnen en beken heeft te maken met de ligging op de westflank van de Ootmarsumse stuwwal en de ondergrond van keileem. In dit gebied ontspringen allerlei beken die door de helling van het gebied naar het westen afwateren. Bovendien hebben we hier te maken met een kwelgebied. Het grondwater stroomt van de stuwwal naar het westen af en doordat op veel plaatsen de ondoorlatende keileemlaag vlak onder de oppervlakte ligt kan het grondwater niet diep wegzakken. Op zulke plekken kan het grondwater aan de oppervlakte treden als gevolg van drukverschillen. We spreken dan van bronnen. In deze natte omstandigheden komt een bepaald soort vegetatie tot ontwikkeling, bestaande uit witte en bruine snavelbies, klokjesgentiaan, kleine en ronde zonnedauw, beenbreek, wateraardbei en moeraswolfsklauw.
Het Vasserveld en omstreken in 1860. (Bron: Topografische Dienst)
De Twentse grafheuvels zijn duizenden jaren oud. Vanaf omstreeks 3500 voor Christus tot ongeveer het jaar nul hebben de bewoners hun doden in grafheuvels begraven. Niet alle doden kregen echter zo'n bijzonder graf. De meeste mensen moesten het met een vlakgraf doen, op de manier zoals we tegenwoordig nog steeds onze doden begraven.
Ongeveer vijftien procent van de doden kreeg destijds een grafheuvel. Het is aannemelijk dat deze mensen belangrijke personen zijn geweest. Het opwerpen van een grafheuvel was namelijk nogal een karwei, dat je niet zomaar voor iedereen doet. Waarom deze mensen belangrijk zijn geweest, blijft giswerk. Vanuit onze huidige denkwereld wordt verondersteld dat mensen die een grafheuvel kregen, een of andere prestatie hadden geleverd of aanzien hadden. Dat hoeft echter helemaal niet zo te zijn geweest. Het kan bijvoorbeeld ook een hoofd van de familie zijn geweest, die men op deze manier eer wilde bewijzen. Het blijven veronderstellingen. Soms heeft men in een grafheuvel meerdere personen begraven. De mensen die in het graf werden bijgezet zullen waarschijnlijk familieleden of verwanten zijn geweest, want volgens onze huidige logica leg je geen vreemden bij elkaar in een graf. Deze bijzettingen werden in de rand van de heuvel ingegraven, waarna er soms nog een nieuwe laag zand overheen kwam.
We kunnen verschillende soorten grafheuvels onderscheiden. Vaak werd de dode begraven, maar soms ook gecremeerd. Dit laatste gebeurde ongeveer vanaf 1200 voor Christus. Het begraven deed men in een uitgeholde boomstam of in een kist, maar ook wel zonder omhulsel. Bij crematie werden de asresten, al dan niet in een urn, begraven.
Nadat men het lichaam of de as in een gat had begraven, begon het graafwerk voor de heuvel. Deze bestond uit zand en plaggen. Soms ligt er ook een soort greppel om de heuvel. Deze is ontstaan, doordat men in een cirkel om het graf heen is gaan graven. Het zand uit de greppel kreeg een plek in het midden en als je maar lang genoeg graaft, ontstaat er vanzelf een heuvel. De grafheuvels van gecremeerde doden zijn veel lager en vaak liggen in dat geval ook meerdere kleine heuvels bij elkaar.
Omdat de grafheuvels in de loop der eeuwen natuurlijk flink overwoekerd waren door bomen en struikgewas en bovendien aan erosie onderhevig waren, kon je ze soms nauwelijks nog in het landschap onderscheiden. Reden genoeg om deze bijzondere archeologische monumenten een grote beurt te geven. Landschap Overijssel heeft in de laatste vijf jaren van het vorige millennium gewerkt aan een grootscheeps restauratieproject dat er voor zorgde dat de Twentse grafheuvels weer in ere werden hersteld.
Zij deed dat in samenwerking met de ROB. In de eerste fase werd de begroeiing vakkundig weggehaald, omdat de wortels schadelijk zijn voor de grafheuvels. Vervolgens werd de bovenste laag humushoudende grond weggegraven tot op de oorspronkelijke zandlaag, waarna de heuvel weer werd opgehoogd met speciaal leemhoudend zand. Tot slot werd een laag gras- of heideplaggen aangebracht, afhankelijk van de omgeving. Deze restauratiemethode verschaft inzicht in de vraag welk gedeelte uit de prehistorie stamt en welke bovenlaag aan het eind van de twintigste eeuw werd aangelegd. Dit is belangrijk om latere generaties archeologen, die misschien met verbeterde technieken de graven gaan onderzoeken, niet op een dwaalspoor te brengen.
Tijdens de herstelwerkzaamheden werden grafheuvels aangetroffen waar duidelijk schatgravers aan het werk waren geweest. In de top van deze heuvels zit namelijk een kuil. Vooral in de negentiende eeuw is actief naar schatten gegraven. De gravers kunnen echter weinig hebben gevonden. Deze prehistorische mensen hadden helemaal niet de gewoonte om doden waardevolle bezittingen mee te geven. In de graven zijn voornamelijk potten, beenderen, stenen en soms gebruiksvoorwerpen gevonden, terwijl de schatgravers natuurlijk hoopten op goud. Als ze dan een gammel potje vonden, waren ze daar vast niet zo blij mee, als wij dat nu zouden zijn.
ROUTEPUNT 12 — ROUTEPUNT 13
Bij een viersprong van zandwegen met een bord dat de grens van de gemeente Denekamp aangeeft, volgt u de gele paaltjes RA. Bij splitsing met links grafmonument, links aanhouden (u verlaat de gele paaltjesroute). Na het bospad komt u nu in een meer open gebied en bereikt u aan het eind de verharde weg. Hier gaat u LA en na 200 m RA de Hogeveldsweg in richting `De Molenberg'. Links ligt het Haarlergrafveld.
Het Haarlergrafveld is één van de oudste bezittingen van de Stichting Landschap Overijssel, destijds nog Het Overijssels Landschap, maar sinds 1999 gefuseerd met Landschapsbeheer Overijssel.
Het was de heer G.J. van Heek, textielfabrikant te Enschede, die dit terrein in 1937 aan de stichting schonk. Het reservaat is met z'n 5 hectare klein, maar kent een zeer grote rijkdom aan archeologische monumenten. We vinden er maar liefst twintig grafheuvels. Vanwege deze rijkdom is het gebied in 1976 dan ook op de lijst van beschermde monumenten geplaatst. Ook deze grafheuvels hebben in de twintigste eeuw een restauratiebeurt ondergaan. Het Haarlergrafveld is een droog heideterrein waar de struikheide overheerst. Omdat de bochtige smele deze heidesoort overwoekerde, is er de laatste jaren regelmatig kleinschalig geplagd. Op deze plaatsen krijgt heide weer de overhand.
Een van de grafheuvels in het Haarler Veld.
Dat veel grafheuvels bij de landontginningen gespaard zijn gebleven, komt mogelijk omdat de mensen er bang voor waren, met name de bijgelovige mens in de Middeleeuwen. De vele sagen die Twente rijk is, getuigen daar van. Volgens deze sagen zouden er witte wieven in de grafheuvels wonen. Wie maar genoeg van deze volksverhalen hoorde, durfde vast en zeker niet meer aan de grafheuvels te komen; ze hadden blijkbaar een soort magische kracht.
De witte wieven kennen net als de grafheuvels een groot verspreidingsgebied. Het bestaan van deze vrouwen, priesteressen die in grafheuvels woonden, is terug te leiden naar het Noord-Europa van voor de bekering tot het Christendom. In die tijd beheerste een heel andere godsdienst het leven van de bewoners. Het graf speelde toen een dominante rol. Grafrust was een eerste vereiste, wilde men in de andere wereld verder leven. Verder dacht men dat de dode in het graf raad kon geven.
Grafvelden en grafheuvels waren dan ook heilige plaatsen. Hier werd het bovennatuurlijke ervaren en kon men de band met de voorouderen voelen. De doden werden geraadpleegd bij belangrijke kwesties, men vereerde hen, en aan de graven werden de grote beslissingen genomen. In latere tijden was het graf van een vereerde en later heilig verklaarde dode in staat om duizenden pelgrims te trekken. De heiligen werden voor allerlei kwalen en problemen aangeroepen.
Voor het opkomende Christendom was deze verering van grafheuvels een heidens gebruik, dat men niet langer kon dulden. Zo verwerden de heilige plaatsen tot oorden waar de duivel heerste en het verschrikkelijk kon spoken. Ook werd het instituut van heilige vrouwen afgeschaft. Deze eens zo invloedrijke Germaanse priesteressen, die men raadpleegde over belangrijke zaken als oorlog en vrede, werden onder invloed van het Christendom gedegradeerd tot heksen. In het bijgeloof van het gekerstende volk zouden zij als reële spoken, witte wieven, geschiedenis worden. In Twente deden vele verhalen over witte wieven de ronde. Hieronder een kleine bloemlezing.
Borne
In Borne ging een boer met zijn knecht een weddenschap aan, dat de knecht midden in de nacht naar de dichtbij gelegen belten (heuvels) zou gaan om de witte wieven te plagen. De onverschrokken jongeling kreeg het paard van zijn baas ter beschikking. In de maneschijn reed hij kordaat op de toverheuvelen af en stak met een puntig ijzer diep in een der belten. Opeens was alles bevolkt door die witte figuren, die hem zeker vermoord zouden hebben, als zijn paard minder snel was geweest, waardoor hij nog even vóór de hem volgende schare de deur van zijn woning kom binnenstormen en grendelen. Een van de beledigde wieven wierp hem een handbijltje na, dat gelukkig niet de knecht, maar de deurpost trof. Jarenlang was aan die deurpost zichtbaar hoe de bijl de spaanders er af deed vliegen". (Bron: J. ter Gouw)
Geesteren
Een boer en zijn knecht waren samen aan het ploegen op een akker niet ver van de Zandbelten. Daar hoorden ze opeens het gerinkel van een pothengsel, een teken dat de etenspot van het vuur werd genomen. `Wat zou dat zijn?' dachten ze, en de knecht aan het roepen: `Hé, schep maar eens op als het goed smaakt!', waarop terstond een paar wieven van achter de heuvels tevoorschijn kwamen met een schotel rijstebrij. Toen hij de dampende brij zag, durfde de knecht er niet van te proeven; maar de boer liet zich niet uitnodigen en tastte flink toe. En zie, dezelfde avond nog stierf de knecht: de boer echter was sindsdien gezonder dan ooit te voren." (Bron: J.R.W. Sinninghe)
Tubbergen
Behalve verzot op bier waren de wieven ook verzot op karnemelk. Liefst dronken ze zonder glas, zó met elkaar een vat leegslurpend. Een boer uit Tubbergen deed as in het karnemelksvat en hoorde toen een van de juffers in opperste verbazing uitroepen":`Ik ben zo oud als het Wieriker woud; 't is driemaal afgekapt, tweemaal afgebrand en nog weer opgewassen tot grote molenassen, maar ik at nog nooit geen pap van assen! (Bron: K. ter Laan)
ROUTEPUNT 13 — ROUTEPUNT 14
U vervolgt de Hogeveldweg en vindt nu aan uw rechterhand de klootschietbaan met het clubgebouw.
In Twente kan men op zondag zo rond het middaguur groepjes mensen over smalle boerenwegen zien trekken, die telkens na een aanloop een rond voorwerp voor zich uit gooien en dan met zijn allen naar de plaats wandelen waar het voorwerp is blijven liggen. Voor buitenstaanders een wat vreemd schouwspel dat echt de moeite waard is om eens van dichtbij te bekijken. Hier wordt namelijk een oeroude sport bedreven, het klootschieten. Tot 1800 werd deze sport in ons hele land beoefend, maar nu gebeurt dit alleen nog in Twente en de Achterhoek, waar het de laatste jaren zelfs weer erg populair is geworden.
Ooit is het klootschieten zelfs zo populair geweest, dat we het kunnen vergelijken met het huidige voetbal. Ook de bijbehorende uitwassen van vandalisme en geweld kwamen destijds al voor. Mede door drankmisbruik raakten de gemoederen vaak verhit. Een klein voorval kon een klootschietwedstrijd doen ontaarden in een vechtpartij met soms dodelijke afloop.
Tussen buurschappen ontstond vaak vijandschap om een al dan niet geldig schot en dit kon tientallen jaren voortduren. Ook dit leidde soms tot moord en doodslag. Om de uit het klootschieten voortkomende drinkgelagen en volksoproeren te voorkomen, is het klootschieten daarom op verschillende plaatsen en tijden wel verboden geweest.
Ook vanaf de preekstoel is menigmaal geageerd tegen het klootschieten. Zo is bekend dat in 1454 het spel binnen de stadsmuren van Leiden werd verboden en dat de rector van 't Stift te Weerselo in 1550 met Rome in de problemen kwam vanwege zijn grote liefde voor het klootschieten.
Vermoed wordt dat het klootschieten is voortgekomen uit het als wapen gebruiken van uit klei gebakken of van zwerfstenen vervaardigde kogels. De gebakken projectielen zouden de naam kloot hebben verworven als afgeleide van het woord 'kluten', hetgeen aardkluit betekent. In de middeleeuwen werden ook wel zware ijzeren kogels gebruikt. Vervolgens kwamen de vuistgrote kloten van appel- of hulstwortelhout in zwang, zoals we ze ook nu nog kennen. Deze houten kogel werd kruisgewijs doorboord en met lood volgegoten.
De winter was tot ongeveer 1930 het typische klootschietseizoen. Het werk op de boerderij lag dan grotendeels stil en de vaak drassige heidevelden waarop men het schieten beoefende waren bevroren. Hoe harder de ondergrond, des te verder kon de bal rollen. Buurschappen daagden elkaar uit door een zogenaamde 'uitdagingskloot' boven het losse vuur op te hangen, in het huis van de 'veuropscheeter' (de eerste en de beste uit de buurschap) van de tegenpartij. Werd de uitdaging aangegaan, dan werd ter plaatse de dag, de plaats en het uur van aanvang van het klootschieten afgesproken. Daarbij werden de voorwaarden voor de wedstrijd met elkaar doorgesproken omdat nog niet volgens een vast reglement werd gespeeld. Van de 'veuropscheeter' werd verwacht dat hij de juiste tactiek toepaste.
Een kar vol kloten.
Het heideterrein als klootschietterrein is in Twente grotendeels vervangen door verharde wegen. Driekwart van de wedstrijden wordt hier op straat gehouden. Omdat het uitrollen van de kloot veelal wordt meegerekend bij het bepalen van de geschoten afstand worden op straat wel schoten gemaakt van 200 tot 250 meter. De zuiverste manier van krachtmeting wordt echter het werpen genoemd, waarbij het uitrollen niet wordt meegerekend. Het record zou staan op 102,35 meter. Behalve op straat wordt het klootschieten in Twente ook wel op speciale aarden banen beoefend, de speciale klootschietbanen.
Ook Haarle heeft z'n eigen klootschietbaan, bekend om z'n zilveren kloot. Reutum kwam bij wedstrijden om de zilveren kloot tot drie keer toe als sterkste uit de strijd, maar helaas verdween toen de originele zilveren kloot. Vervolgens stelde de heer Luttikhuis, eigenaar van de Haarlerheidebaan, in 1947 een tweede zilveren kloot ter beschikking. Deze kloot zou steeds in het bezit komen van de winnaar van dat jaar en mocht dus nooit meer definitief gewonnen worden.
De strijd om deze zilveren kloot, die nu plaatsvond op de Haarlerheidebaan leek ten einde te komen toen steeds meer klootschieters de straat verkozen boven de baan. Bovendien werd er nauwelijks meer geschoten in buurschapsverband. Het einde van de Haarlerheidebaan veranderde zelfs in een autoslipbaan...
Toen echter in 1971 een gedenksteen ter ere van G.J.J. Luttikhuis werd opgericht, vanwege zijn vele verdiensten voor de klootschietsport, betekende dit een nieuwe stimulans voor het klootschieten. De slipbaan verdween en over de Haarlerheidebaan kan weer over de volle lengte geschoten worden. Sinds 1992 beschikt men zelfs over een eigen clubgebouw.
ROUTEPUNT 14 - EINDPUNT
U vervolgt de Hogeveldweg. Aan uw rechterhand vindt u restaurant de Molenberg voor een eventuele versnapering. Let op de speeltoestellen in de boomgaard! Bij het restaurant steekt u al dan niet na een rustpauze de drukke N 349 over. U gaat de onverharde Molenbeekweg in. Deze weg vervolgt u ook na de kruising met de verharde Zonnebergweg. Bij de eerstkomende verharde weg (Vroonkweg) gaat u RA richting kerkdorp, met nu aan beide zijden de akkers. U gaat de eerste weg LA (Deperinksweg). Bij een karakteristieke Twentse schuur bereikt u de Zoekerweg en wandelt u LA richting voorrangsweg (Agelerweg). Wanneer u hier rechtsaf gaat, bereikt u het startpunt, tevens eindpunt.
Kok, H.L., Witte-wieven-sagen in Twente. Uit Jaarboek Twente 1973.
Lammerink, B., Jager en prooi gaan beiden ten onder, in: 50 jaar bevrijding - oorlogsherinneringen uit Reutum/Haarle, Haarle 1995
Lammerink, B., Een 175-jarige parochie - Reutum en Haarle, goed bekeken...!, Enschede, 1993.
Stichting Heemkunde Reutum en Haarle & Klootschietvereniging Reutum, Klootschieten op en rond de Haarlerheide, Haarle, 1997
Stichting Heemkunde Reutum/Haarle, jaarboekjes, diverse jaar-gangen, Haarle.
Taat, D. Over laokstenen en markezaken Enschede-Lonneker. Uit Jaarboek Twente, 1970.
Ulrich, E., Graanverbouw in Twente. Uit Jaarboek Twente, 1995.
Samenstelling Cultoero, bureau voor cultuurhistorisch toerisme en onderzoek
Redactie Jan Dobben, Ben Lammerink
Routeadviezen Wim en Willy Brandt-Hensens, Ben Lammerink
Omslagontwerp Bé Lamberts
Foto's Stichting Heemkunde Parochie Reutum en Haarle
Druk Hovens Gréve
Met dank aan Stichting Heemkunde Parochie Reutum en Haarle
Copyrights Overijsselse Vereniging van Kleine Kernen Tel. 038-4218492 Fax. 038-4216664
Toestemming voor plaatsing van dit boekwerkje op deze website heb ik ontvangen van Ben Lammerink (mondeling) en de Overijsselse Vereniging van Kleine Kernen in de persoon van Kor Pollema (telefonisch)
Topografische ondergrond (c) Topografische Dienst.
Deeluitsnede van de bovenstaande map