Terug

Het Huis De Woeste sinds 1757. De Havezate De Bellinkhof Te Reutum

 

In de zevenentwintigste jaargang (1995) van 't Inschrien zijn drie samenhangende artikelen te vinden over Het Huis De Woeste te Reutum.

 

Met toestemming van de Red. van 't Inschrien kan ik deze drie delen hier plaatsen.

Voor de leesbaarheid laat ik de noten in de artikelen achterwege, wel zal ik een link

plaatsen naar de oorspronkelijke artikelen, daar vind u dan ook de noten.

Jan Bunte

 

't Inschrien zevenentwintigste jaargang nr. 1 januari 1995. (I)

 

 

HET HUIS DE WOESTE SINDS 1757

DE HAVEZATE DE BELLINKHOF TE REUTUM (DEEL 1)

 

Inleiding.

In 1911 verscheen van de hand van mr. G.J. ter Kuile sr. een boek over de havezaten in Twente, dat nog steeds als hét standaardwerk geldt. In tegenstelling tot de havezate de Bellinckhof - eertijds Vogelsanck en Pesie geheten - te Almelo, werd aan het huis de Woeste - sinds 1757 de havezate de Bellinckhof te Reuturn - geen hoofdstuk gewijd. Doch in het hoofdstuk over de Almelose Bellinckhof komt een aantal gegevens voor, in het bijzonder die van de periode ná 1757, welke grotendeels betrekking hebben op de Reutumse naamgenoot! Hiermee werd een enigszins verwarrende situatiegeschapen die op den duur tot een gordiaanse knoop verworden is. In 1986 heeft drs. J.H.R. Wiefker te Enschede gepoogd de leemte in het boek van Ter Kuile zoveel mogelijk op te vullen en daarmee de ontstane knoop te ontwarren, doch is daar slechts ten dele in geslaagd. Deze publicatie is het resultaat van een uitputtend onderzoek, waarmee het huis de Woeste, later de Bellinckhof, in de annalen van de geschiedenis van de havezaten in Overijssel de plaats kan innemen die het toekomt.

 

Ligging.

Het huis de Woeste lag in het zuidelijkste deel van de marke Reutum, tegen de grenzen van de marken Dulder en Fleringen. De marke Reutum werd begrensd door de marken Haarlo, Agelo, Dulder en Fleringen. Het erfmarkerichterschap van deze marke was verbonden aan het erve Ruirikshof, hofhorig aan de Hof van Ootmarsum en werd uitgeoefend door de landrentmeester van Twente. Tot en met 1811 maakte de marke Reuturn deel uit van het landgericht Ootmarsum. Sinds 26 november 1811 ressorteert Reutum onder de gemeente Tubbergen.

 

Geschiedenis.

1.Eerste vermelding.

Met de beschikking door de Gedeputeerde Staten van Overijssel op het rekest van Otto van Bellinckhave om vrijstelling van consumptie van de havezate de Bellinckhof te Almelo op 14 augustus 1662, wordt er voor het eerst gewag gemaakt van het bestaan van het huis 'de Wueste' (voortaan de Woeste) te Reutum. Omdat hij bij zijn zoon Godert, verwekt bij zijn echtgenote Hermelina Schaep tot den Dam, op het huis de Woeste woonde en hierdoor de havezate de Bellinckhof onbewoond achterliet, werd Otto op zijn verzoek vrijgesteld van consumptie van het huis de Bellinckhof. Deze vrijstelling bleef niet zonder gevolgen want sindsdien werd Godert, die rentmeester van het Stift Weerselo was, aangeslagen op 25 caroliguldens per jaar aan consumptie. Hoe lang het huis de Woeste toen in 1662 al bestond is niet bekend, maar uit de akte van borgstelling van Godert uit 1664 blijkt dat Godert het huis de Woeste met de daarbijbehorende hoge en lage landerijen van zijn ambtsvoorganger Hendrik Krop heeft gekocht'. Gegevens over deze verkoop kunnen niet achterhaald worden, maar die zal wel in of omstreeks 1660 plaatsgevonden hebben, aangezien Godert in dat jaar als opvolger van Henricus Krop tot rentmeester van het Stift Weerselo benoemd werd. Tevens stapte Godert op 2 mei van hetzelfde jaar te Wierden in het huwelijksbootje met Henrica Catharina van Heerdt van het huis de Eversberg te Notter in het richterambt Kedingen. Of met 'sijn voor een jaer off twee nije getimmert huys met den hoff van twee mudde landts met de visscharyen ende groonlandt', gebouwd voor 4000 guldens, in de akte van borgstelling van Krop uit 1648 het huis de Woeste bedoeld wordt, is onduidelijk. Ook of 'de woninge, genaemt de Verque' in Reutum, zoals uit de latere akte van borgstelling van Krop uit 1658 blijkt, hetzelfde huis is als het latere huis de Woeste. Dat het huis, zoals vermeld in de beschikking van 1662, niet in Weerselo (landgericht Oldenzaal), maar in Reutum (landgericht Ootmarsum) gelegen was, blijkt behalve uit diverse verpondings- en volkstellingsregisters ook uit de akte van borgstelling van Godert uit 1664. Doch doordat het huis dichter bij Weerselo dan bij Reuturn lag, werd het dan ook veelal aangeduid als 'de Woeste bij Weerselo'. De naam van het huis zal wel afgeleid zijn van de veldnaam van het grondgebied, dat noordelijk van het huis gelegen was: de 'Wuestematen'". Dat een huis met allure juist daar in de zuidelijke punt van de marke Reutum, temidden van de woeste gronden gebouwd werd, zal vermoedelijk te maken hebben met de ontginning van die gronden.

 

2. Het huis de Woeste in de familie Van Bellinckhave.

Godert van Bellinckhave, die omstreeks 1633 geboren was en op 5 april 1654 vanwege de Bellinckhof te Almelo in de Ridderschap en Steden van Overijssel geadmitteerd werd, werd pas in 1668 bezitter van diezelfde havezate, toen hij op 24 januari in plaats van zijn vader Otto daarmee beleend werd. In 1675 bleek dat het huis de Woeste maar liefst 4 vuursteden had, welke in 1683 met 'drie schoorstenen, twee ovens en nog een schoorsteen sonder mantel' nader gespecificeerd waren. De Woeste werd in 1675 door vier personen bewoond; het vermogen van de hoofdbewoner, Godert van Bellinchave, werd toen op 20.000 guldens getaxeerd. In 1684 bleek Goderts vermogen 5000 guldens hoger getaxeerd te zijn. In 1686, een jaar na zijn aftreden als rentmeester van het Stift Weerselo, nam Godert een hypotheek van 300 gulden op van pastor Gerhard Veltkamp, met het huis de Woeste cum annexis als onderpand. Twee jaar later had Godert weer geld nodig, en had hij met zijn oudste zoon Otto Adolf, mede namens hun echtgenote en moeder Hendrina Catharina van Heerdt, van Joan van Twickelo een hypotheek van 2000 caroliguldens opgenomen tegen 5%, met weer het huis de Woeste cum annexis als onderpand. Van Hendrina Catharina kreeg Godert zes kinderen: vijf zoons en een dochter. Op 9 augustus 1695 stierf Godert en zowel het huis de Woeste als de havezate de Bellinckhof vererfden op zijn oudste zoon Otto Adolf. Zijn weduwe Hendrina Catharina overleefde hem nog geen jaar en overleed op 6 juni 1696. De nieuwe bezitter van de Woeste, Otto Adolf, was reeds sinds 4 maart 1685 vanwege de Bellinckhof in de Ridderschap en Steden verschreven. Van 1700 t/m 1703 was hij gedeputeerde ter Generaliteitsrekenkamer en van 1713-1714 en 1716-1717 namens het gewest Twenthe lid van de Gedeputeerde Staten van Overijssel. Voorts was hij een tijdje verwalter drost van Twente. Otto Adolf was gehuwd met Aleida Golda van Raesfelt in de zomer van 1701 te Weerselo. Uit dit huwelijk had Otto Adolf vier kinderen, waaronder een zoon Godert Hendrik. Eén dochter stierf vrij jong, de andere twee dochters waren later stiftsjuffers, een van TerHunnepe en een van Weerselo. Otto Adolf overleed tussen 6 juli 1722 en 13 maart 1726 en vond zijn laatste rustplaats in de Lebuïnuskerk te Deventer. Zijn echtgenote Aleida Golda van Raesfelt was hem reeds in de dood voorgegaan, ze ontsliep op 11 februari 1722 en werd in de N.H. kerk te Weerselo begraven.

 

Met het overlijden van Otto Adolf verviel de Woeste alsmede de Bellinckhof op zijn enige zoon Godert Hendrik. Op 13 maart 1726 ontving hij de Bellinckhof in leen en vijf dagen later werd hij vanwege deze havezate in de Ridderschap en Steden van Overijssel verschreven. Godert Hendrik, die in januari 1719 als student aan het Athenaeum lllustre te Deventer werd ingeschreven doch in het zelfde jaar al naar de academie van Lingen overstapte, huwde in 1724 met zijn achternicht Catharina Elsabe van Heerdt, afkomstig van de havezate de Eversberg te Notter. Met dat huwelijk werd het gezamenlijke vermogen van beide echtelieden zeer vermeerderd, want naast de havezate de Bellinckhof en het huis de Woeste van Godert, had Catharina Elsabe de havezate de Hofstede te Raalte, die ze in 1703, samen met haar in 1723 overleden zuster Everdine, van haar kinderloos overleden oom Johan van Heerdt had geërfd, in het huwelijk ingebracht. Van 1737-1739 was Godert Hendrik gedeputeerde ter Generaliteitsrekenkamer. Op 20 januari 1745 werd het huis de Woeste wederom als onderpand voor een hypotheek gesteld, dit keer ter hoogte van 5200 guldens tegen 4% ten gunste van mevrouw de weduwe Lipperus te Zwolle. Het is niet bekend waar deze hypotheek voor diende. Met achterlating van zijn echtgenote Catharina Elsabe en hun enige kind Golda Catharina Elsabe Everdina, overleed Godert Hendrik op 11 april1746. Zijn stoffelijk overschot werd in de N.H. kerk te Almelo bijgezet. De vaderlijke nalatenschap ging naar de 18-jarige Golda Catharina, die op 14 januari 1747 met de Bellinkhof beleend werd. Door deze nalatenschap werd zij een rijke erfdochter en derhalve een goede huwelijkspartner, want naast de huizen de Bellinckhof en de Woeste zou Golda Catharina na het overlijden van haar moeder in 1762 de havezate de Hofstede te Raalte erven.

 

 

3. Het huis de Woeste via familie le Vasseur de Gongnee de Thouars naar

de familie Ou Tour ofwel de grote bloei van het huis.

 

Golda Catharina huwde dan ook vrij snel: in de maand december 1748 dan wel januari 1749 werd haar huwelijk met Frederic Louis le Vasseur de Gongnee marquis de Thouars te Weerselo gesloten. Na het huwelijk trok het paar in op de Hofstede te Raalte, terwijl hun (schoon-)moeder Catharina Elsabe op de Woeste achterbleef. Daar woonde ze samen met haar schoonzuster en dier dochter en de freules Van Bellinckhave. Hoewel niet in Twente geboren en getogen was Frederic Louis le Vasseur de Gongnee marquis de Thouars niet geheel onbekend met het Twentse land: zijn moeder was Margaretha Johanna Cuyck van Mierop, vrouwe tot Harssevelt te Tilligte bij Ootmarsum (± 1670- ± 1747), echtgenote van Frederic Charles Gaspard le Vasseur de Gongnee marquis de Thouars, heer tot Sonnevelt (1673- ± 1732). Voorts was zijn zuster Margaretha Johanna gehuwd met Anton Barthold Sloet, heer tot Singraven. Frederic Louis was een telg van een adellijke hugenootse familie, die in het begin van de 17e eeuw wegens de godsdienstige troebelen in Frankrijk naar de Republiek vluchtte. In de Republiek maakten de voorvaders van Frederic Louis carrière in het Staatse leger. Zelf trad Frederic Louis ook in hun voetsporen en werd in 1737 luitenant bij de infanterie. Aangezien de familie De Thouars als gevolg van haar Franse herkomst nooit in een van de drie ridderschappen in Overijssel verschreven werd, kon Frederic Louis door zijn huwelijk met de erfdochter van de Bellinckhof deze havezate dan ook niet gebruiken als een opstap naar een politiek-bestuurlijke carrière binnen de Overijsselse Staten. Het huwelijk tussen Frederic Louis en Golda Catharina duurde slechts zes en een half jaar: op 10 juli 1756 stierf Frederic Louis. Golda Catharina bleef achter met hun drie minderjarige kinderen, waarvan de twee zoontjes een jaar later ook overleden. Golda Catharina bleef niet lang weduwe, want op 2 juni 1757 hertrouwde ze te Kampen met David Constantijn de Meupas baron du Tour, heer van Nije Fenne bij Het Bildt in Friesland. Voor de bruidegom was het ook zijn tweede huwelijk. Hij werd te 's-Hertogenbosch op 30 september 1713 gedoopt als zoon van Marc Willem du Tour (1687-1743) en Christina Clementina Sweerts de Landas (1687-1762). Overeenkomstig de militaire traditie van zijn familie trad ook hij in het Staatse leger, waar hij in 1766 tot kolonel van de cavallerie opklom. Via vererving kwam het Friese goed Nije Fenne in handen van David Constantijn. Van 1753-1755 was David Constantijn namens de edelen gecommitteerde in de Staten van Friesland. Zijn eerste huwelijk met Everardina Cornera Alberda, gesloten op 26 november 1752 in het Groningse Bedum, duurde nog net geen tien maanden.

J.H. Wigger

 

 

't Inschrien zevenentwintigste jaargang nr. 2 april 1995 (II)

 

HET HUIS DE WOESTE SINDS 1757

DE HAVEZATE DE BELLINKHOF TE REUTUM (DEEL 2)

 

Net als de familie van zijn voorganger Frederic Louis le Vasseur de Gongnee marquis de Thouars, was de familie van David Constantijn van Franse oorsprong. Doordat zijn moeder de laatse jaren van haar leven op het huis Harssevelt te Tilligte sleet, was David Constantijn enigszins bekend in Overijssel. De andere overeenkomst met zijn voorganger was dat David Constantijn, gezien de Franse herkomst van zijn familie, niet aan alle eisen voor de verschrijving in de Ridderschap en Steden van Overijssel kon voldoen. Na hun huwelijk trokken David Constantijn en Golda Catharina in op het huis de Woeste, dat sinds kort een havezate was geworden. Van de Ridderschap en Steden kreeg Golda Catharina namelijk op 20 april 1757, nog voor haar tweede huwelijk dus, vergunning om het recht van verschrijving in de Ridderschap en Steden van de havezate de Bellinckhof te Almelo op het huis de Woeste te verleggen. Sindsdien kwam de Woeste steeds meer bekend te staan als de Bellinckhof. De redenen achter het verzoek tot verlegging van het recht van verschrijving moeten waarschijnlijk gezocht worden in het feit dat de Almelose Bellinckhof te klein was en niet goed onderhouden werd. Ze werd (gedeeltelijk?) als boerderij verpacht en verdiende daardoor niet het aanzien en de allure van een havezate, terwijl het huis de Woeste groter en veel meer 'adellijk betimmert' - een van de in 1622 geformuleerde eisen van een havezate - zou zijn. Ondanks het feit dat David Constantijn na zijn huwelijk zich heer tot de Bellinckhof (voorheen de Woeste) noemde, werd niet hij maar zijn echtgenote Golda Catharina in 1758 aangeslagen in de 1000e penning met betrekking tot de havezate de Woeste met aanhorigheden. De goederen werden op 31.098 guldens getaxeerd. Deze taxatie betekende een flinke stijging ten opzichte van die in 1750, toen de taxatie slechts 23.919 guldens bedroeg. Een half jaar na de belening (met de ledige hand) van Golda Catharina met de Almelose Bellinckhof op 25 september 1759, werd bij besluit van de Ridderschap en Steden van 12 april 1760 dit leengoed op verzoek van David Constantijn uit het leenverband ontslagen in ruil voor de havezate de Woeste, nu de Bellinckhof cum annexis. Naast haar dochter uit haar eerste huwelijk, Johanna Carolina, kreeg Golda Catharina van David Constantijn tussen 1760 en 1764 drie kinderen: Catharina Louisa Antoinette Anna, Wilhelmina Christina Clementine en Marc Cornelis Willem.

 

In 1764 herbergde het huis de Woeste 14 bewoners. Een jaar later verminderde dat aantal tot 11, in 1767 tot negen bewoners. Tussen 1759 en 1762 lag David Constantijn, net als zijn voorganger De Thouars in 1751, in de clinch met de marke Fleringen over het onderhoud van de 'Hollersdijk', een gedeelte van zowel de weg van Denekamp naar Almelo als van Weerselo naar Almelo, dat vanaf het huis de Woeste door de marke Fleringen naar de Weemseler molen te Albergen liep. Over de grenzen van het jachtterritoir van de Woeste hadden rechtsvoorgangers van David Constantijn reeds sinds 1684 vaak problemen met de families Grubbe en Von Bönninghausen van het naburige huis Herinckhave te Fleringen. Jagers van beide huizen overtraden de grenzen van hun jachtgebieden. Pas in 1765 kon tussen David Constantijn en Friedrich Christian von Bönninghausen een convenant over de definitieve grenzen van het jachtterritoir van de beide huizen worden gesloten. Zij werden daartoe bijgestaan door hun respectievelijke secondanten, de heren Van Ittersum tot de Oosterhof en Von Raet tot Bögelskamp. David Constantijn en Golda Catharina leefden op grote voet; ze kochten in de loop der tijd veel erven en goederen en losse landerijen.

 

Om zulke aankopen te kunnen financieren namen ze hypotheken op o.a. de havezate de Hofstede te Raalte. Ze deden tevens een aantal goederen van de hand, waaronder in 1762 de onder de Almelose Bellinckhof behorende erven en goederen. De grootste aankoop werd gedaan in 1770; op 19 october werd van het kapittel van Sint Pieter te Utrecht de hof Espelo te Lonneker met de daaronder ressorterende erven en goederen in Twente en Bentheim voor in totaal 49.995 guldens verworven. Doch met deze aankoop werd gepoogd te speculeren, door het complex de hof Espelo stuksgewijs voor veel geld en als vrij en allodiaal te verkopen, hetgeen leidde tot een juridische strijd met de hofmeijer Gabriel Davina, die daarin werd bijgestaan door de Oldenzaalse advocaat mr. J.W. Racer. Deze juridische verwikkelingen duurden tot 1777, doch de afhandeling ervan heeft zich nog enkele jaren voortgesleept. Zware schulden noopten David Constantijn en Golda Catharina tot sanering van hun financiën. Aan verkoop van hun woonhuis viel niet te ontkomen; op 28 december 1780 droegen ze de Woeste met aanhorigheden voor 27.657 guldens en 10 stuivers onderhands over aan Jan Zeger baron Sloet. Intussen had Golda Catharina van haar nicht, de stiftsjuffer Swana Anna Johanna van Bellinckhave, haar rechten en pretenties op de Woeste verworven. Na de verkoop woonden David Constantijn en Golda Catharina beurtelings op het huis Nije Fenne in Het Bildt in Friesland en te Weerselo, waar ze in een van de stiftsgebouwen de laatste jaren van hun leven sleten.

 

 

4. Het huis de Woeste in de familie Sloet ofwel het begin van het einde van het huis.

De nieuwe heer tot de Woeste, Jan Zeger baron Sloet, werd op 29 december 1747 te Zutphen gedoopt als zoon van Jan Adriaan Joost baron Sloet, heer tot Diepenbroek, Kerssenberg, Oye, Oldhuis en Westerholt (1710-1768), en Wilhelmina Agnes lsabella Elberdina baronesse van Heeckeren tot de Nettelhorst (1717-1795). Op 20-jarige leeftijd trad hij in Staatse dienst en werd op 15 januari 1767 vaandrig in het infanterie-regiment Ruys. Anderhalve maand later trad hij in het huwelijk met het eveneens 20-jarige en uit Zutphen afkomstige burgermeisje Adriana Claudia Paets. Na opdracht door David Constantijn du Tour kon Jan Zeger op 4 februari 1781 met de Woeste cum annexis beleend worden. Pas nu wordt er iets duidelijk over de omvang van de havezate met aanhorigheden. Deze werd omschreven als volgt: " ...Het huis en de havesate de Bellinckhof, tevoren de Wuste genaamt, met sijn heerenhuis, bouwhuis en verdere getimmertens, bouw-, hooi- en weilanden, plantagiën, opstaande boomen en houtgewassen, hooge en laage landerijen, ouden en nieuwen toebehoor, regaliën, preëminentiën, recht van verschrijvinge in de Ridderschap van Overijssel, alle regt en gerechtigheden ... "

 

Onder de havezate hoorde nog een aantal erven en goederen, te weten "1) het Munsterhuis, 2) het Pashuis, 3) het Potshuis en 4) Voortman, met hunne hooge en laage landerijen en ap- en dependentiën, met ook nog het kleine huisje bij Potshuis ..." Van de vier erven en goederen was alleen het erve en goed Pashuis in de marke Dulder (landgericht Oldenzaal) gelegen, de andere drie lagen in de marke Reutum. De aankoop van deze havezate had Jan Zeger gedeeltelijk gefinancierd met een hypotheek van 17.000 guldens tegen 3½% per jaar van de minderjarige kinderen van wijlen Hendrik Frederik Bouwer, in leven burgemeester van Deventer, en Hermanna van Suchtelen. Doordat vele leden van de van oorsprong uit Overijssel afkomstige familie Sloet in het verleden in een van de drie ridderschappen verschreven waren, kon Jan Zeger dan ook op 4 maart 1783 vanwege de Woeste in de Ridderschap van Overijssel geadmitteerd worden. Doch nadat hij in 1787 de havezatede Grimberg te Notter in het landgericht Kedingen had verworven, werd hij op zijn verzoek op 29 maart 1788 vanwege déze havezate in de riddérschap verschreven. Het blijft vooralsnog duister om welke redenen dat is geschied. Kort tevoren had hij gepoogd de Woeste cum annexis te verkopen; in de Haarlemsche Courant van 23 juni 1787 liet Jan Zeger bekendmaken dat op 20 juli daaropvolgend de Woeste cum annexis geveild zou worden. Uit de tekst van deze kennisgeving blijkt dat de Woeste een waar herenhuis was: '·· Wordt mits deezen bekendgemaakt, dat de public insate van den Huize en Havesaate den Bellinkhof, geleegen in de Provincie Overijssel, een quartier uur van Drenthe (moet zijn Twente, wat ook in de volgende kennisgevingen te lezen stond, J.H. W.) gerigts Ootmarsum, met desselfs fraaye Hoven beplant met exquise Vrugtboomen, Slinger- en andere Bossen, en wandelingen, in een aangename situatie geleegen, weezen zal op Vrijdag den 20 July aanstaende, des voormiddags om tien uuren, in de Herberg Den Zwarten Arend, bij Weerselo en vervolgens op Maandag den 3 september, ter zelver plaatse en uurende finaale Slag zal geschieden ... "

 

Belangstellenden konden bij de houtvester van Twente, Jan Everhard Lamberts te Weerselo, nadere informatie verkrijgen. Deze veiling leverde echter geen verkoop op, want de op de Woeste rustende hypotheek uit 1781 werd in 1788 met nog zes jaar verlengd. Inmiddels was Jan Zeger, die van 1788 tot 1790 en 1793 tot 1795 namens het gewest Twenthe gedeputeerde van de Staten van Overijssel was, met zijn familie verhuisd naar de havezate de Grimberg, waar zijn echtgenote Adriana Claudina op 14 maart 1791 overleed. Het beheer van het complex de Woeste liet Jan Zeger over aan de houtvester Lamberts. Het huis de Woeste schijnt tot en met 1794 onbewoond en onverhuurd, doch wel goed onderhouden te zijn geweest. In het laatstgenoemde jaar verpachtte Jan Zeger namelijk een gedeelte van de Woeste aan Bertus Munsterhuis en zijn echtgenote Hendrica Overbeek voor de duur van zes jaar met een optie voor nog drie jaar erbij voor 50 gulden per jaar. In de pachtovereenkomst werd dat verpachte gedeelte omschreven als volgt: " ... den gehelen Schuttenkamp in sijne bepalinge met de meijersweijde buiten 't land, alsmede den Hof bestaande van den inganck der Hofpoorte, de pas rechtdoor tot aan de rug van de Nieuwe Hof (. ?. .) met de inwooninge soo Pots Jan land in gebruik heeft met het bouwhuis soo aen 't staat soo verre nodig... " Met betrekking.tot het goede en regelmatige onderhoud zal Munsterhuis " .. . de gehele voorste hof moeten schoonhouden, schoffelen, de Hegge snoeien en wat daer toe behoort, de plaats voor 'thuis ook schoonhouden, met de beijde Heggen buiten de poort, de vrugtboomen wel bewaren en telen ... " en er tevens zorg voor moeten dragen dat er niets gestolen en ontvreemd werd. In 1795 telde het gezin van de pachter Munsterhuis drie personen.

Wordt vervolgd J.H. Wigger

 

't Inschrien zevenentwintigste jaargang nr. 3 juli 1995 (III)

 

HET HUIS DE WOESTE, SINDS 1757 DE HAVEZATE

DE BELLINKHOF TE REUTUM (DEEL 3)

 

5. De veiling en afbraak, ofwel het einde van het huis.

In hetzelfde jaar vond de Bataafse Omwenteling plaats, waarbij een eind kwam aan het bestaan van de Ridderschap als politiek instituut en als politieke factor. Vele riddermatigen waren hierdoor verlost van hun voornaamste plicht, namelijk het instandhouden van hun havezate met de daarbij horende goederen. Behalve privileges en andere voorrechten van de Ridderschap werd ook de leenplichtigheid bij de Staatsregeling van de Bataafse Republiek van 1798 afgeschaft. De afkoop ervan en de schadeloosstelling voor het verlies van de inkomsten uit de leengoederen, werden hierin ook geregeld. Jan Zeger was een van de weinigen die zich niet onbetuigd lieten kocht voor 200 guldens de leenplichtigheid van de Woeste op 29 maart 1798 af. Met de ontmanteling van het complex De Woeste werd niet lang daarna begonnen. In de jaren 1798-1799 werden diverse losse landerijen geveild. Op 3 april1800 werd een van de bijgebouwen van De Woeste, zijnde '5½ gebind van het bouwhuis', met een gedeelte van het perceel land 'het Duiven weideken' voor 1011 guldens aan Jan Arends uit de buurtschap Nijstad bij Weerselo overgedragen. De Bentheimer zandstenen vloer en de rode steen, waarmee een kamer in dat bouwhuis was bevloerd, werden van deze verkoop afgezonderd. Verder werd bepaald dat het halve schoorsteengeld van De Woeste, ten bedrage van 9 guldens 13 stuivers en 12 penningen, op het bouwhuis bleef rusten; indien het afgebroken zou worden zou Jan Arends 250 guldens boven op de koopsom van 1011 guldens aan Jan Zeger Sloet moeten betalen. Zowel het door de familie Munsterhuis bewoonde huis, met een perceel bos, de bosgronden met de allees aan weerszijden, alsmede de erven en goederen Pots Gerritsplaats en Pots Jansplaats, bleven in het bezit van Jan Zeger. Of het huis en/of het bouwhuis intussen afgebroken werd(en), is niet duidelijk; wel is een brief bekend aan Jan Zeger Sloet van de echtgenote van de houtvester en rentmeester van De Woeste, Johanna Lamberts-Brilman. Hierin schreef ze dat ze hem 100 gulden "... op rekening van het verkogte van bellinkhof ... " toezond en dat de koopsom voor de stenen door de landrentmeester betaald zal worden indien hij daartoe [van de Gedeputeerden van de Staten van Overijssel, J.H.W.] machtiging heeft gekregen. Op 14 januari 1804 overleed Jan Zeger waarna zijn beneficiaire erfgenamen vele goederen, waaronder ook De Woeste met de twee erven, in het openbaar lieten veilen om hieruit de schulden te kunnen voldoen.

 

De veiling van De Woeste met de twee erven en goederen vond plaats op 2 november 1804. Het complex werd in vier veilpercelen gesplitst. Het eerste perceel met de totale omvang van ¼ dagwerk en bezwaard met de andere helft van het schoorsteengeld, werd omschreven met de woorden: "... door Barlus Munsterhuis bewoonde Huys en opstal met zijn onderhorige landerijen zo thans daarbij Bou(. ?.)d en zedert een jaar daarbij gebruikt heeft met de dijk en houtgewas daarop staande tot aan de Hekke van het Munsterhuis (d.i. het erve Munsterhuis zelf, J.H.W.) met opworpen en Dijk, aanvangende bij den dijk op den hoek van den Hoff, nae voorgenoemde Hekke met het houtgewas staende aan de weijde tegen 't huys met de akkermaalshegge, beginnende daer het schoppe heeft gestaen, tot aan het land, door Jan Pot bij zijn plaatse bebouwd, alles in sijne bepalinge en wat verder daerbij behoord met de weegen als en zoverre de dijk afgepaald is tegen Schuttenkamp zo verre de hoff, bij dit perceel behoort groot en grond 3 mudde gezaaij groengrond .. . "

 

De eerste inzet werd gedaan door Frederik Steiman en bedroeg 767 guldens. Na diverse hogingen werd dat perceel na het uitbranden van de kaars voor 1028 guldens toegewezen aan de reeds 74-jarige houtvester en rentmeester van De Woeste, Jan Everhard Lamberts. Lamberts werd ook eigenaar van de twee erven en goederen. Het perceel bos met de bosgronden met de allees aan weerszijden ging ook naar Lamberts, die samen met Jan Bolk en Waander en Hermen Waanders hierop geboden had. Pas negen maanden later, op 12 september 1805, vond de uiteindelijke overdracht van deze goederen plaats. Al eerder, op 14 september 1804, had Lamberts bij een publieke veiling het in Dulder gelegen erve en goed Voortman verworven.

 

6. De ondergrond van het huis.

Door deze aankoop werd Jan Everhard Lamberts van rentmeester eigenaar van het complex De Woeste. Als derde kind van Hendrik Lamberts, sinds 1724 houtvester van Twente, en Anna Maria Toe Reppel, werd Jan Everhard op 21 october 1730 geboren. Hij volgde in 1755 zijn vader op als houtvester van Twente. Daarnaast was hij ook ambtman van de Proosdij- en Vicariegoederen van Oldenzaal (1788-1809). Verder trad hij als zaakwaarnemer en belangenbehartiger op voor diverse personen, zoals de rentmeester van de huizen De Woeste en Saasveld (sinds 1779), de houtvester van Twickel (1788) en de markerichter van de marke Dulder (1758-1802). Op 14 augustus 1766 huwde hij met de uit Deventer afkomstige Johanna Brilman, die ruim 14 jaar jonger was. Het echtpaar Lamberts-Brilman, dat sinds 1782 in het huis tussen de N.H.-pastorie en het huis van de freules van Bellinckhave op het Stift te Weerselo woonde, kreeg in totaal drie kinderen: Maria Arnolda in 1770, Anna Margaretha in 1773 en Johanna Hendrika in 1778. Op de 10e van de Bloeimaand 1809 stierf Jan Everhard op 78-jarige leeftijd te Weerselo. Zijn nalatenschap ging naar zijn weduwe. Met behulp van haar schoonzoon, G.W. Stork, die met de oudste dochter Maria Arnolda gehuwd was, nam Johanna Brilman tot en met 1812 de taak van haar echtgenoot als rentmeester van de Proosdij en Vicarieën van Oldenzaal over. Johanna overleefde haar echtgenoot ruim 11 jaar; op 30 april 1820 verwisselde ze het tijdelijke met het eeuwige. Haar nalatenschap werd reeds negen dagen later onder haar drie dochters verdeeld.

 

Terwijl de middelste dochter, Anna Margaretha Lamberts, ongehuwd was, waren de oudste, Maria Arnolda, en de jongste, Johanna Hendrika, gehuwd met respectievelijk de reeds genoemde G.W. Stork, predikant van de N.H. Kerk te Weerselo en G.I.O.D. Dikkers, ontvanger van 's Rijks-schatkist in het arrondissement Almelo. De hele nalatenschap werd door hen gewaardeerd op 15.000 guldens. Daarvan werden al de onroerende goederen ter waarde van 3000 guldens als legaat voor Anna Margaretha afgezonderd. De overige 12.000 guldens werden in drie gelijke porties onder hen verdeeld. Hoewel deze onroerende goederen niet allemaal nader gespecificeerd werden, bleek het complex De Woeste aan Anna Margaretha toegedeeld te zijn. In 1832 wordt als eigenaresse van dat complex Ante Agnetha ofwel Anna Margaretha genoemd. Op de minuutplans van het kadaster van 1832 bleek het huis De Woeste niet opgetekend te zijn. Dat het huis, dat zeer dicht tegen de markegrenzen van Reutum en Dulder (de latere gemeentegrens) lag, toen al niet meer bestond, blijkt ook uit de vaststelling van de gemeentegrenzen tussen Tubbergen en Weerselo in 1827. De ondergrond van het huis wordt genoemd als bouwland van 2 bunder, 8 roeden en 50 ellen groot. Op dit plan zijn naast dat bouwland duidelijk de contouren van de toegangsweg naar het voormalige huis De Woeste te zien. Deze worden kadastraal met twee percelen uitweg aangeduid. De situatie is sindsdien haast ongewijzigd gebleven. Ook heden is de toegangsweg, met aan weerskanten statige bomen, nog duidelijk als zodanig te herkennen.

 

Luchtfoto's door het I.T.C. bij lichte sneeuw onder een bepaalde hoek gemaakt, geven verrassend het bouwland met de toegangsweg èn de contouren van het voormalige huis te zien. Na het overlijden van Anna Margaretha op 69-jarige leeftijd op 14 januari 1843, ging het complex De Woeste krachtens haar testament van 2 september 1842 naar haar nicht Henriëtte Rosina Dorothea Stork, onder voorbehoud van de legaten aan haar twee zusters Maria Arnolda Stork-Lamberts en Johanna Hendrika Dikkers-Lamberts en haar achterneef Rudolf Floris Carel Wilmink, zoon van Henriëtte. Henriëtte, de dochter van de reeds genoemde Weerselose predikant Gerrit Willem Stork en Maria Arnolda Lamberts, aanschouwde op 2 januari 1799 in de N.H.-pastorie het levenslicht. Zij huwde op 28 augustus 1826 met Hendrik Wilmink, zoon van de Weerselose schoolmeester Berend Wilmink. Hendrik was eerst opzichter der Domeinen en sinds 1 november 1825 gemeenteontvanger van zowel Weerselo als Tubbergen. Voorts werd hij in hetzelfde jaar lid van de Weerselose gemeenteraad. Negen jaar later werd Hendrik (bij K.B. van 24 maart 1834 nr. 81) tot burgemeester van de gemeente Weerselo benoemd, welk ambt hij ruim 34 jaar lang zou bekleden. Uit dit huwelijk zijn vier kinderen voortgekomen, van wie drie vóór hun ouders overleden. Hun oudste en enig overgebleven zoon was Rudolf Floris Carel, die bij zijn geboorte in 1829 vernoemd werd naar R.F.C. Baron Bentinck tot Schoonheeten, die van 1814-1816 als landrentmeester der Domeinen van Salland en Twente chef van vader Hendrik was.

 

Na het overlijden van zijn moeder Henriëtte op 15 januari 1879 op 80-jarige leeftijd werd hij erfgenaam van haar op 23.216 guldens gewaardeerde nalatenschap. Intussen was de pacht van het erve en goed Bellinckhof met de ondergrond van het huis De Woeste in 1863 van Hendrikus Kelderman op de uit Olst afkomstige Gerrit Jan Veneklaas en zijn echtgenote Aaltje Vreman overgegaan. Kelderman had toen in verband daarmee al het houtgewas op het erve en goed laten veilen. Rudolf Floris Carel Wilmink bleef zijn leven lang ongehuwd. Met zijn huisbedienden en ander personeel bewoonde hij het grote huis aan de weg van Weerselo naar Tubbergen, de rond 1800 gebouwde houtvesterij. De ondergrond van De Woeste maakte 13 jaar lang deel uit van zijn grootgrondbezit. Op 1 maart 1893 stierf Rudolf Floris Carel, 63 jaar oud. Bij zijn olografisch testament van 8 mei 1891 had hij geen erfgenamen aangewezen maar alleen legatarissen. Hierdoor werden zijn nog levende (achter-)neven en -nichten erfgenamen bij versterf. Ze aanvaardden echter de nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving. Na de boedelbeschrijving op 28-30 maart 1893 vond de veiling van de onroerende goederen uit de nalatenschap plaats op 11 en 25 juli daaropvolgend in het logement van Jan Bolk te Weerselos.

 

Het erve en goed De Bellinckhof, waaronder de ondergrond van De Woeste, werd als 35e perceel aangeduid. Voor 5000 gulden werd het gemijnd door J.H. Bolk, die namens de kerkeraad van de N.H. Gemeente te Weerselo optrad. De familie Veneklaas kon het erve en goed De Bellinckhof blijven pachten. In de maand december van 1920 ging de Bellinckhof door ruiling van de kerkeraad van de N.H. Gemeente van Weerselo over naar het College van kerkvoogden van dezelfde N.H. Gemeente. Nog geen twee maanden later, op 16 februari 1921, deed dit college het erve voor 18.000 gulden over aan de zittende pachter Hendrikus Veneklaas. Het eigendom van het erve zou pas na het verstrijken van de nog lopende pachttermijn, op 10 januari 1922, op de nieuwe eigenaar overgaan. Na het overlijden van Hendrikus Veneklaas op 9 februari 1941 ging het erve en goed de Bellinckhof krachtens zijn testament van 16 november 1907 naar zijn weduwe Aleida Rademaker en hun twee kinderen Gerrit Jan en Aleida, die in 1950 besloten tot boedelscheiding.

 

Terwijl moeder Aleida Rademaker het levenslange vruchtgebruik kreeg, werd aan Gerrit Jan, die evenals zijn vader landbouwer was, het blote eigendom van het erve en goed toegedeeld. Dochter Aleida werd uitgeboedeld. Na het verscheiden van zijn moeder op 23 april 1961 werd Gerrit Jan de volle eigenaar. Ruim een jaar tevoren, op 48-jarige leeftijd, was hij gehuwd met Henderkien Dieker, afkomstig uit het Bentheimse Halle. Gerrit Jan stierf, 77 jaar oud, op 19 mei 1989 te Weerselo; zijn nalatenschap ging naar zijn weduwe Henderkien en hun enige zoon, de in 1962 geboren Hendrik Albert. Na de verwezenlijking van het grootscheepse ruilverkavelings-project 'Weerselo-Dulder' in de jaren 1983-1993 met ruim 2400 hectare als inzet, werd de ondergrond van het voormalige huis, in gebruik deels als grasland en deels als maïsland en van gemeentewege bestempeld tot gebied van enige archeologische waarde, herverkaveld. Het noordelijk gedeelte van het sinds 1832 ongewijzigd gebleven kadastrale perceel werd aan de Reutumse landbouwer J.H. Bolk toegewezen; het zuidelijk gedeelte alsmede de oprijlaan bleven bij moeder en zoon Veneklaas in eigendom. Heden ten dage bestieren de laatstgenoemden het erve en goed aan de Bellinckhofweg nr. 6 te Weerselo-scheutenhoek.

 

J.H. Wigger

 

 

 

Met dank aan Oudheidkamer Twente

 

Link naar de Oudheidkamer Twente

Twentse Taalbank scroll naar jaargang 1995

 

Reeds in het jaarboekje van de Heemkunde vereniging Reutum Haarle 1986/1987 heeft Ben Lammerink aandacht besteed aan De Bellinkhof.

Ook dit verhaal is te vinden op deze website: KLIK